ECLI:NL:RBDHA:2022:13618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
SGR 20/6024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022, gaat het om een beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser had een verzoek ingediend voor toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen een eerder besluit van het college. Het college had in een primair besluit van 27 januari 2020 het verzoek om een dwangsom afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het college met het bestreden besluit alsnog een beslissing op het bezwaar heeft genomen, waardoor het procesbelang aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, maar oordeelt dat het college wel het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank behandelt ook de vraag of het college de hoorplicht heeft geschonden. Eiser betoogt dat het college ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, maar de rechtbank oordeelt dat het college dit niet had mogen doen. Desondanks wordt dit gebrek gepasseerd omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank concludeert dat het college geen dwangsom verschuldigd is, omdat de vertraging in de besluitvorming aan de opstelling van eiser te wijten is. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en bepaalt dat het college het griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2020 (primair besluit) heeft het college eisers verzoek om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Op 15 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft gronden tegen het bestreden besluit ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
In het besluit van 1 oktober 2018 heeft het college aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning toegekend voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2020.
1.2.
In het besluit van 11 juni 2019 heeft het college op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning toegekend tot 1 juli 2024.
1.3.
Eiser heeft tegen deze besluiten op respectievelijk 8 oktober 2018 en 19 juli 2019 bezwaar gemaakt. Op 22 november 2019 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren. Op 11 december 2019 heeft het college op de bezwaren beslist.
2. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen en dit in het bestreden besluit gehandhaafd. Het college legt daaraan ten grondslag dat de vertraging in de besluitvorming is ontstaan doordat eiser heeft geweigerd toestemming te verlenen om het medisch advies van medisch adviesbureau MO-Zaak met het college te delen. Hierdoor heeft eiser het college belemmerd in de besluitvorming. Daarnaast heeft eiser, bij herhaling, aangekondigd een nader onderzoek te willen instellen en het college heeft daarmee ingestemd. Een dergelijke situatie mag er niet toe leiden dat de beslistermijn verstrijkt en het bestuursorgaan te laat is met het geven van een beschikking. Het college verwijst daarbij naar artikel 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit, nu deze beslissing niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van eiser.
Wat vinden eiser en het college in beroep?
4.1.
Eiser betoogt dat hem ten onrechte artikel 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb wordt tegengeworpen. Het college had een arts ingeschakeld om een medisch advies op te stellen, hetgeen onnodig was en nodeloos tot ernstige vertraging heeft geleid. Het college moet instaan voor de deskundigheid van de ingeschakelde deskundige. De door eiser ingeschakelde deskundige kon op basis van gegevens van de arts geen contra-expertise geven. Dit komt voor rekening en risico van het college. Dat eiser geen gebruik mocht maken van zijn inzage- en correctierecht, geeft blijk van een verkeerde opvatting van het college. Daarnaast wordt de inzage in medische gegevens begrensd door de geheimhoudingsplicht. Tot slot heeft het college de hoorplicht geschonden.
4.2.
Het college handhaaft het standpunt dat hij geen dwangsom is verschuldigd.
Wat is het beoordelingskader?
5.
5.1.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van het vierde lid, onder c, is verder uitstel mogelijk voor zover dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5.2.
Op grond van artikel 7:14 van de Awb zijn onder andere artikel 4:15, tweede lid, onderdeel b, van de Awb en paragraaf 4.1.3.2 van de Awb, inzake het verbeuren van een dwangsom bij het niet tijdig geven van een beschikking op een aanvraag, van overeenkomstige toepassing op de bezwaarschriftprocedure.
5.3.
Op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder b, wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend.
Wat oordeelt de rechtbank?
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
6.
6.1.
Omdat het college met het bestreden besluit alsnog een besluit op het bezwaar van eiser heeft genomen, is het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren. Nu eiser het beroep niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van het bestreden besluit vast te stellen. Hiertoe bestaat geen aanleiding. Het college kan namelijk geen dwangsom verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Hetzelfde geldt voor het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit. [1]
Heeft het college de hoorplicht geschonden?
6.3.
Van het horen kan worden afgezien, indien reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Het bezwaar kan dan kennelijk ongegrond worden verklaard.
6.4.
Het college heeft ten onrechte van het horen afgezien en aangenomen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op de discussie tussen partijen of het aan de handelswijze van eiser is te wijten dat het college niet tijdig op de bezwaren van eiser heeft beslist, kan niet reeds aanstonds zijn gebleken dat het bezwaar ongegrond was en over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk kon zijn.
6.5.
Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb echter passeren, omdat de rechtbank aannemelijk acht dat eiser door deze schending niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep alsnog voldoende de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank ziet (ook) hierin wel aanleiding om te bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Heeft het college terecht besloten dat het geen dwangsom heeft verbeurd?
6.6.
Uit het dossier volgt dat het college naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2018 en de hoorzitting van 21 november 2018 een nader medisch onderzoek noodzakelijk heeft geacht. Op 3 december 2018, en dus binnen de termijn om op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 oktober 2018 te beslissen, heeft het college in afwachting van het medisch onderzoek de beslistermijn opgeschort, hetgeen mogelijk is op grond van artikel 7:10, vierde lid, onder c, van de Awb. Nadat dit onderzoek op 17 juni 2019 was afgerond en het college eiser om een reactie had gevraagd, heeft eiser op 14 oktober 2019 aangegeven een contra-expertise te willen later uitvoeren. Dit verzoek heeft eiser, ook na zijn ingebrekestelling van 22 november 2019, meerdere keren herhaald, zoals bijvoorbeeld in zijn e-mails van 2 en 4 december 2019. Gelet op deze gang van zaken is het naar het oordeel van de rechtbank aan de opstelling van eiser te wijten dat de besluitvorming in bezwaar is vertraagd. Door na het versturen van de ingebrekestelling wederom te verzoeken om een contra-expertise te mogen uitvoeren, was het voor het college op zijn minst onduidelijk of eiser een beslissing op zijn bezwaren wenste, dan wel daaraan voorafgaand eerst een contra-expertise te laten uitvoeren. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep van rechtswege tegen het bestreden besluit is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Dit betekent dat het college geen dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit hoeft te betalen. Wel moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4448, en de Centrale Raad van Beroep 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1815.