ECLI:NL:RBDHA:2022:13619
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de bestuursrechter bij verzoek om boete opleggen aan medewerker van de gemeente
In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], de rechtbank verzocht om een medewerker van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een boete van € 5.000,- op te leggen. Dit verzoek is gedaan in een brief van 16 juni 2022. De rechtbank heeft deze brief op 10 augustus 2022 aan eiser teruggestuurd met de mededeling dat zij deze niet in behandeling kon nemen. Eiser heeft vervolgens op 30 augustus 2022 verzocht om de brief alsnog in behandeling te nemen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser vrijgesteld is van het betalen van griffierecht en dat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is om het verzoek te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat aan het verzoek van eiser geen besluit van verweerder ten grondslag ligt, en dat er geen sprake is van een schriftelijke weigering om een besluit te nemen. De wet bepaalt dat alleen tegen een besluit beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Aangezien er geen besluit is, kon eiser zich niet tot de bestuursrechter wenden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat voor het opleggen van een bestraffende sanctie, zoals een boete, een wettelijke grondslag moet bestaan, wat in dit geval niet het geval is. Eiser kan zijn verzoek alleen voorleggen aan de burgerlijke rechter.
De rechtbank heeft uiteindelijk verklaard zich onbevoegd te verklaren in deze zaak. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.