ECLI:NL:RBDHA:2022:1365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
21 _ 185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering teruggaven voorbelasting en beoordeling ondernemerschap omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer die een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete heeft ontvangen, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser heeft in beroep gesteld dat de teruggaven van de aangegeven voorbelasting over de jaren 2016 tot en met 2019 ten onrechte zijn geweigerd en dat hij als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende objectief verifieerbare gegevens heeft overgelegd om aan te tonen dat hij economische prestaties heeft verricht of zal verrichten met zijn eenmanszaak. De rechtbank oordeelt dat de enkele intentie om op termijn economische prestaties te gaan verrichten niet volstaat om als ondernemer te worden aangemerkt. Eiser heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 geen omzet gerealiseerd en er zijn geen klanten of reclameactiviteiten aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur om de teruggaven te weigeren, evenals de opgelegde verzuimboete en belastingrente. Tevens wordt het beroep tegen de intrekking van het btw-identificatienummer niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. “[h.o.d.n.]”, wonende te [vestigingsplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 juli 2020 aan eiser over het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarbij is tevens een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 27 november 2020 de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen op 7 januari 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en
mr. [B].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser staat sinds 1 januari 2007 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven met twee eenmanszaken. Een van de eenmanszaken is ingeschreven onder de naam
[h.o.d.n.].
2. Eiser heeft over de jaren 2016 tot en met 2019 de volgende aangiften omzetbelasting ingediend:
Omzet excl. btw
Af te dragen btw
Voorbelasting
Btw teruggaven
2016
€ 0
€ 0
€ 157
€ 157
2017
€ 0
€ 0
€ 1101
€ 1101
2018
€ 0
€ 0
€ 623
€ 623
2019
€ 190
€ 40
€ 1058
€ 1018
3. Verweerder heeft bij eiser in 2019 een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak
1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. Het onderzoek is later uitgebreid met de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019.
4. In het rapport van het boekenonderzoek met dagtekening 2 april 2020 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“2.1 Activiteiten

De activiteiten bestaan volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel uit adviesgeving betreffend kleinhandel in fietsen en fietsonderdelen onder de naam [bedrijfsnaam] en adviesgeving betreffend edelsmederij en renovatie/klusbedrijf onder de naam [h.o.d.n.].
(…). De tweede activiteit behelsde kunstnijverheid zoals keramiek, tekenen en schilderijen maken, evenals adviesgeven in die branche ([h.o.d.n.]). Van renovatie en/of klussen is geen sprake.
Voor beide activiteiten wordt geen reclame gemaakt en er zijn geen websites. Er is vanaf de start van beide activiteiten op
1 januari 2007tot en met
31 augustus 2019geen omzet behaald. (…).
De heer [eiser] heeft in 2019 een oud schoolgebouw in Zweden gekocht. De intentie is om aldaar een Summer school te vestigen. Het schoolgebouw zal eerst ingrijpend verbouwd moeten worden. Het is de bedoeling om in Zweden dan cursussen keramiek en dergelijke te gaan geven aan Nederlanders en Zweden. De heer [eiser] denkt erover om aldaar wellicht een B&B te vestigen.
(…)
2.3
Administratie
Er is geen adviseur. Belastingplichtige doet zelf de volledige administratie op papier. Er wordt geen gebruik gemaakt van een boekhoudprogramma. Een groot deel van de administratie is verloren gegaan. Een deel van de administratie is bij een inbraak eind 2017 gestolen uit het nachtkastje in de slaapkamer tezamen met kostbare horloges en sieraden die de heer [eiser] had verzameld. Een ander deel van de administratie is door de heer [eiser] meegenomen naar Zweden, waar belastingplichtige elke zomer langdurig verblijft, en aldaar zoekgeraakt.
(…)
7.1
Ondernemerschap voor de omzetbelasting
(…)
De heer [eiser] neemt niet deel aan het maatschappelijk ruilverkeer. Belastingplichtige geeft aan te streven naar deelname aan het economisch verkeer maar dat blijkt nergens uit. Er is geen reclame gemaakt. Er zijn geen websites. Er zijn geen klanten. Er is 12 jaar geen omzet gerealiseerd. Er is niet gebleken dat wordt deelgenomen aan het maatschappelijk ruilverkeer en niet is gebleken dat wordt gestreefd naar deelname aan het economisch verkeer.
Op basis van bovenstaande bevindingen wordt niet voldaan aan bovenstaande eisen en is er geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting voor beide activiteiten vanaf
1 januari 2015.
Over de toekomstige activiteiten in Zweden (schoolgebouw, zie 2.1) is te weinig bekend en kan nu geen oordeel worden gegeven. De heer [eiser] dient dat te zijner tijd voor te leggen aan de Zweedse en/of Nederlandse Belastingdienst.
(…)
Over het 1e en 2e kwartaal 2019 is geen omzet aangegeven en is € 274 en € 186 aan voorbelasting teruggevraagd en ontvangen. Over het 3e kwartaal 2019 is € 190 aan omzet aangegeven en € 208 aan voorbelasting afgetrokken. In het inleidend gesprek van
9 oktober 2019 heeft de heer [eiser] aangegeven dat er tot dan geen omzet was gerealiseerd vanaf de start van de onderneming.
De heer [eiser] is op 4 november 2019 om uitleg verzocht. Hij heeft een factuur overgelegd die niet aan de factuureisen voldoet. Er staat geen afnemer op en er wordt gerekend met Euro’s en Zweedse kronen. Als bewijs van betaling is gekopieerd van een digitale Zweedse bankrekening naar e-mail. Van wie het geld afkomstig is staat er niet bij. Wel “överfört” wat overboeken/overmaken betekend.
De bankafschriften zijn niet overgelegd. Het is onduidelijk of de heer [eiser] het bedrag heeft ontvangen of overgeboekt. Aangezien belastingplichtige geen bankafschriften heeft overgelegd is dit wederom niet te controleren.
Verder heeft de heer [eiser] een Zweedse factuur en twee Zweedse kassabonnen overgelegd met daarop 25% Zweedse omzetbelasting. Omzetbelasting betaald in een EU-land als Zweden kan sowieso niet terug worden gevraagd in de reguliere aangiften omzetbelasting. Dat dient als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan te geschieden via de website Teruggaaf van btw uit andere EU-landen.
Over het 4e kwartaal 2019 is geen omzet aangegeven en € 390 aan voorbelasting teruggevraagd.
Er is niet aangetoond dat er omzet is gerealiseerd en één verkoop in twaalf jaar tijd maakt belastingplichtige nog steeds geen ondernemer.
7.6
Correcties
Jaar
2016
2017
2018
2019
Correctie
157
1.101
623
1.018
(…)
7.7
Afvoer btw-identificatienummer [BTW-nummer]
Aangezien er geen sprake meer is van ondernemerschap voor de omzetbelasting is het btw-identificatienummer afgevoerd. De heer [eiser] vraagt zich af waarom het btw-identificatienummer al voor het definitieve rapport werd afgevoerd. Dat is gedaan omdat het duidelijk is dat er allang geen sprake meer is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Tevens is hiermee voorkomen dat het onderzoek weer uitgebreid moest worden en belastingplichtige nog meer moet terugbetalen.
(…)
8.3
Omzetbelasting
Overeenkomstig de berekeningen in dit hoofdstuk wordt over het tijdvak
1 januari 2014 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Deze aanslag is gebaseerd op artikel 20 van de AWR.
Jaar
2016
2017
2018
2019
Correctie
157
1.101
623
1.018
(…)
9.3
Verzuimboete omzetbelasting
Op grond van artikel 67c AWR wordt over de periode 1 januari 2016 tot en met
31 december 2019 wegens het niet tijdig betalen dan wel wegens het niet of gedeeltelijk niet betalen, dan wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag een teruggaaf of vermindering is verleend, een verzuimboete opgelegd van 10% over de correcties, waarbij de boete niet hoger is dan het wettelijk maximum zoals vermeld in artikel 67c AWR.”
5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter hoogte van € 2.899. De daarbij opgelegde verzuimboete bedraagt € 289 en de in rekening gebrachte belastingrente € 178.

Geschil6. In geschil is of de teruggaven van de aangegeven voorbelasting over het tijdvak

1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 terecht zijn geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser voor deze jaren dient te worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Tevens is in geschil of de verzuimboete en rentebeschikking terecht zijn opgelegd en of het btw-identificatienummer terecht, met terugwerkende kracht, door verweerder is ingetrokken.
7. Volgens eiser zijn de teruggaven ten onrechte geweigerd. Hij stelt dat hij over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 als ondernemer in de zin van
artikel 7, lid 1, Wet OB kan worden aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat hij in deze periode de voorbereidende werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de eenmanszaak [h.o.d.n.]. Daarnaast stelt eiser dat de verzuimboete en belastingrente ten onrechte aan hem zijn opgelegd en dat zijn btw-identificatienummer ten onrechte, met terugwerkende kracht, door verweerder is ingetrokken.
8. Verweerder stelt dat de teruggaven terecht zijn geweigerd. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat hij deelneemt aan het economisch verkeer dan wel het streven had om deel te nemen aan het economisch verkeer. Verder stelt verweerder dat de verzuimboete en belastingrente terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Intrekken btw-identificatienummer
9. Uit het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet rijksbelasting (AWR) volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Op grond van artikel 26, eerste lid AWR kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
10. De omzetbelasting kent geen bepaling waarin is vastgelegd in welke gevallen een btw-identificatienummer kan worden ingetrokken. Voor de regels in de intrekking van het btw-identificatienummer dient aangesloten te worden op de btw-richtlijn. Het intrekken van een btw-identificatienummer berust dan ook niet op “een ingevolge de belastingwet genomen besluit”. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de AWR kan de bestuursrechter hier dan ook geen oordeel over geven.
11. Gelet op het voorgaande is de beslissing van de inspecteur om het
btw-identificatienummer van eiser in te trekken geen voor bezwaar vatbare beschikking, waardoor het beroep in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De naheffingsaanslag
12. Op grond van artikel 2 van de Wet OB in samenhang met artikel 15 van die wet mag een ondernemer de omzetbelasting die door andere ondernemers aan hem in rekening wordt gebracht in aftrek brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting.
13. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer om maatschappelijke behoeften te bevredigen. Het deelnemen aan het economische verkeer houdt in dat economische activiteiten worden verricht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTW-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en beoefenaars van vrije beroepen. Het enkele feit dat niet van meet af aan omzet wordt gegenereerd, betekent niet dat geen sprake is van ondernemerschap. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1985 [1] (Rompelman-arrest) moeten immers ook voorbereidende activiteiten tot de economische activiteiten van de onderneming worden gerekend.
14. Uit het Rompelman-arrest volgt dat degene die om aftrek van voorbelasting verzoekt, de bewijslast heeft dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en dat verweerder mag verlangen dat de wilsverklaring om economische activiteiten te verrichten wordt ondersteund met objectieve gegevens. Eiser dient dan ook aannemelijk te maken dat de teruggaven van voorbelasting zien op te verrichten belaste economische activiteiten.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft in onvoldoende mate met objectief verifieerbare gegevens, zoals bijvoorbeeld een op marktonderzoek gebaseerd ondernemingsplan of stukken uit de administratie, geconcretiseerd dat hij in het kader van Kunst & Techniek Strix economische prestaties heeft verricht of zal gaan verrichten. Dat eiser nog niet met de eenmanszaak naar buiten is getreden en hij zodoende niet beschikt over een website of andere kanalen om afnemers te bereiken, dient voor zijn rekening en risico te komen. De enkele intentie om op termijn economische prestaties te gaan verrichten volstaat niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser gevolgde voorbereidende cursussen ook gevolgd kunnen worden door degene die als vrijetijdsbesteding keramiek wil gaan vervaardigen. De aankoop van het schoolgebouw in Zweden leidt niet tot een ander oordeel. Los van het feit dat deze aankoop pas in 2019 plaatsvond en voor eerdere jaren niet van belang is, heeft eiser niet met objectieve gegevens onderbouwd wat het doel van deze aankoop precies is geweest. De niet nader onderbouwde intentie om cursussen in keramiek en schilderen te gaan geven is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande maakt eiser niet aannemelijk dat hij in onderhavige tijdvakken als ondernemer in de zin van de omzetbelasting dient te worden aangemerkt. De teruggaven van de aangegeven voorbelasting voor de tijdvakken
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 is terecht geweigerd.
Verzuimboete
16. In het geval een belastingplichtige de omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet tijdig heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem op grond van artikel 67c, eerste lid, AWR een verzuimboete kan opleggen. Ingevolge
artikel 20, eerste lid, AWR, wordt met geheel of gedeeltelijk niet betaald gelijk gesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend. Dit artikel is ingevolgde het vierde lid van artikel 67c AWR van overeenkomstige toepassing. Op grond van paragraaf 24 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst kan de inspecteur een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen. De verzuimboete vervalt slecht wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld, een pleitbaar standpunt of wanneer sprake is van een vrijwillige verbetering van het bedrag. Van afwezigheid van alle schuld is slechts sprake wanneer eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij de bewijslast op eiser berust.
17. Nu eiser niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt voor de onderhavige jaren, had hij geen recht op de teruggaven van de voorbelastingen en is door hem dan ook te weinig belasting afgedragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een van de uitzonderingen zoals hierboven genoemd. Het argument van eiser dat hij nooit de kans heeft gehad om afwezigheid van alle schuld of een vrijwillige verbetering te laten zien, omdat zijn btw-identificatienummer direct werd ingetrokken, kan de rechtbank niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete passend en geboden.
Belastingrente
18. Eiser heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de hoogte van de beschikking belastingrente. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beschikking naar een onjuist bedrag is berekend.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslag, verzuimboete en belastingrente terecht opgelegd. Het beroep dient in zoverre dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag, de verzuimboete en rentebeschikking ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van het
btw-identificatienummer niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1985, ECLI:EU:C:1985:74.