ECLI:NL:RBDHA:2022:13763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/4969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om verlenging inburgeringstermijn en opleggen boete

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn en het opleggen van een boete beoordeeld. Eiser, die sinds 25 februari 2015 inburgeringsplichtig is, had aanvankelijk tot 11 augustus 2018 de tijd om in te burgeren. Deze termijn werd verlengd vanwege zijn verblijf in een AZC en later vanwege een operatie aan zijn been. Eiser verzocht opnieuw om verlenging van de inburgeringstermijn, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van medische adviezen van Argonaut. Eiser was van mening dat zijn medische omstandigheden, waaronder PTSS, aanleiding moesten zijn voor een verlenging van de termijn.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op de adviezen van Argonaut mocht afgaan en dat eiser verwijtbaar niet heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen. De door eiser overgelegde medische stukken zijn niet relevant voor de periode van de inburgeringstermijn en bieden geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de adviezen van Argonaut. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.B. Craanen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder)

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het afwijzen van zijn verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn en het opleggen van een boete.
Met het bestreden besluit van 16 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn eerdere besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder
.Ook was aanwezig mevrouw [A] . Als tolk heeft deelgenomen M. Fayez.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is sinds 25 februari 2015 inburgeringsplichtig. Hij heeft hiervoor bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een lening gevraagd voor de cursussen en examens die hij moest afleggen om het inburgeringsexamen te behalen. DUO heeft die lening verstrekt. Eiser had in eerste instantie tot 11 augustus 2018 om in te burgeren. DUO heeft deze termijn verlengd tot 23 november 2018 omdat eiser in een AZC woonde. Vanwege eisers operatie aan zijn been op 14 juni 2018, is de termijn uiteindelijk bij besluit van 12 juli 2019 opnieuw verlengd tot 24 oktober 2019. Eiser heeft vanwege ziekte opnieuw om verlenging van de inburgeringstermijn verzocht.
2. Verweerder heeft het tweede verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn onder verwijzing naar de medische adviezen van Argonaut van 6 mei 2020 en 11 juni 2021 afgewezen. In die medische adviezen wordt niet tot verlenging van de inburgeringsperiode geadviseerd. Verweerder stelt daarom dat eiser verwijtbaar niet heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht en dat hij daarom een boete van € 350,- moet betalen.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser vindt dat zijn medische omstandigheden wel aanleiding zijn voor een verlenging van de inburgeringstermijn. Hij vindt dat er in zijn situatie een samenloop van fysieke en psychische klachten is geweest, zowel voor als na zijn operatie, waarmee in de adviezen van Argonaut onvoldoende rekening is gehouden. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verschillende stukken overgelegd van onder andere ARQ Centrum ’45 (ARQ), eisers huisartsenpartkijk en het revalidatiecentrum Rijndam. Eiser voert ook aan dat hij na zijn operatie aan zijn been een herstelperiode van (meer) dan 3 maanden nodig had. Omdat Arganout van een onjuiste einddatum van de inburgeringstermijn is uitgegaan (11 augustus 2018 in plaats van 23 november 2018), is niet de gehele herstelperiode in het advies betrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat verweerder aan eiser in 2018 eenmalig verlenging van de inburgeringstermijn heeft verleend tot 24 oktober 2019 vanwege een operatie aan zijn been. Ter discussie staat of eiser vanwege zijn aangevoerde medische situatie in aanmerking had moeten komen voor een tweede verlenging van zijn inburgeringstermijn.
5. Verweerder heeft zijn besluit om de inburgeringstermijn niet te verlengen gebaseerd op de medisch adviezen van Argonaut van 6 mei 2020 en 11 juni 2021. In het advies van 6 mei 2020 heeft de arts aangegeven dat er geen medische redenen zijn waardoor eiser gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden (al dan niet parttime) geen onderwijs heeft kunnen volgen. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift en de ingestuurde medische informatie op 1 juni 2021 nogmaals zijn medisch adviseur om advies gevraagd. In het advies van 11 juni 2021 heeft Argonaut het eerder uitgebrachte advies gehandhaafd. Hierbij is ook benoemd dat de brief van 18 mei 2021 van ARQ, waaruit volgt dat er in november 2019 een diagnose is gesteld van PTSS en dat inmiddels een behandeling bij eiser is gestart, niet tot een ander advies leidt. Dit komt omdat de datum van de diagnose en het begin van de behandeling na de datum van de inburgeringstermijn ligt. Ook past de genoemde GAF score niet bij een toestand van ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren.
6. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, als het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [1] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in eisers geval van de adviezen van Argonaut heeft mogen uitgaan. Verweerder heeft hierdoor zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht aan eiser valt te verwijten. Om diezelfde reden heeft verweerder ook mogen besluiten om de inburgeringstermijn niet nogmaals te verlengen. Uit de deskundigenadviezen volgt namelijk dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn medische situatie gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden (al dan niet parttime) geen onderwijs heeft kunnen volgen tijdens zijn inburgeringsperiode van februari 2015 tot en met oktober 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming dan wel de inhoudelijke juistheid van deze adviezen. De door eiser overgelegde stukken waaruit volgt dat eiser lijdt aan PTSS, zien namelijk op de periode vanaf november 2019, toen de inburgeringstermijn al was verlopen. Er is daarmee onvoldoende informatie ingebracht over eisers medische situatie in de relevante periode februari 2015 tot en met oktober 2019. Hoewel de rechtbank het zeer wel mogelijk acht dat de inmiddels bij eiser vastgestelde PTSS en de situatie met zijn been zijn weerslag hebben gehad op zijn functioneren gedurende de inburgeringstermijn, is niet duidelijk op welke momenten en in welke mate hiervan sprake van is geweest. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat eiser vanwege zijn medische situatie gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden (al dan niet parttime) geen onderwijs heeft kunnen volgen. Eiser heeft dit onvoldoende weten te onderbouwen met objectieve gegevens. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat de gemachtigde van eiser op zitting heeft aangegeven dat er tussen de overgelegde stukken geen medisch stuk ligt waar concreet uit kan worden opgemaakt dat eiser voor een periode van drie aaneengesloten maanden geen onderwijs kon volgen in zijn inburgeringsperiode.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van bijvoorbeeld 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2189.