ECLI:NL:RBDHA:2022:13776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/7747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser met ME/CVS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV, waarin werd vastgesteld dat hij per 4 mei 2021 voor 59,12% arbeidsongeschikt is. Eiser, die lijdt aan myalgische encefalomyelitis (ME/CVS), was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn klachten onvoldoende waren erkend door het UWV. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen van het UWV niet over de juiste kennis beschikten om zijn aandoening adequaat te beoordelen en dat zijn medische situatie verslechterd was, wat niet in de beoordeling was meegenomen.

De rechtbank heeft de processtukken en de rapporten van de verzekeringsartsen bestudeerd en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op de genoemde datum voor 59,12% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de stelling van eiser dat hij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser en de beschikbare medische gegevens adequaat hebben meegewogen in hun beoordeling.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering aan te passen per 1 augustus 2021 op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 59,12% rechtmatig was. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7747

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Met het besluit van 20 mei 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 4 mei 2021 voor 59,12% arbeidsongeschikt is. Daarom heeft het UWV zijn vervolguitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 augustus 2021 aangepast.
Met het besluit van 19 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 14 november 2022. Eiser was aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als assistent begeleider voor 31,95 uur per week bij Stichting ’[zorginstelling] (hierna: ex-werkgever). Eiser meldde zich op 27 december 2011 ziek voor dit werk. Per 23 december 2014 is aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51%. In verband met het bereiken van de maximumduur van de loongerelateerde WGA-uitkering, is aan eiser per 23 mei 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52% (klasse 45 tot 55%).
2. Naar aanleiding van een verzoek van de ex-werkgever heeft het UWV een herbeoordeling verricht van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Op grond van de resultaten van deze herbeoordeling is eisers mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53% en is zijn WGA-vervolguitkering (klasse 45 tot 55%) ongewijzigd voortgezet.
3. Op 22 december 2020 heeft de ex-werkgever wederom een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser gedaan. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
4. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 4 mei 2021. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 17 mei 2021 (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser gezien zijn beperkingen ongeschikt is voor zijn eigen werk als assistent begeleider, maar dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 40,88% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,12%. Daarom krijgt eiser per 1 augustus 2021 een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij kan zich niet vinden in de manier waarop zijn klachten ten gevolge van zijn aandoening ME/CVS zijn beoordeeld. Naar de mening van eiser beschikken de artsen van het UWV over onvoldoende kennis van de aandoening en zijn de aangenomen beperkingen gebaseerd op aannames en zijn uiterlijke verschijning. Ten onrechte is de verslechtering van zijn medische situatie niet meegenomen. Als dat wel het geval zou zijn geweest zou het arbeidsongeschiktheidspercentage steeds verder omhoog moeten gaan. Eiser vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht; dat zou hem waardigheid geven voor zijn ziekte. Ook stelt eiser dat het niet klopt dat hij niet mee zou willen werken aan een onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser wenst de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zitting onder ede te horen. Eiser geeft aan dat hij de manier waarop hij behandeld wordt onmenselijk vindt; het UWV draait mensen een loer in plaats van hen te helpen. Eiser heeft nog een (ongedateerd) medicatieoverzicht overgelegd.

Waarover gaat het in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 4 mei 2021 voor 59,12% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 4 mei 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op 4 mei 2021 voor 59,12% arbeidsongeschikt is en dat zijn WGA-vervolguitkering per 1 augustus 2021 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien, de anamnese afgenomen en eiser psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft beschreven dat eiser heeft afgezien van een lichamelijk onderzoek en dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het opvragen van informatie bij zijn huisarts. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen objectieve medische bevindingen die maken dat moet worden aangenomen dat de medische toestand gewijzigd is ten opzichte van de laatste beoordeling.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 9 november 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en kennis genomen van de bezwaargronden. Ook heeft hij eiser gesproken en psychisch onderzocht tijdens een spreekuur. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser ook bij hem aangegeven geen prijs te stellen op een lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts dat er geen veranderingen in de objectief bepaalde beperkingen zijn aan te tonen.
12. De rechtbank stelt vast dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiser heeft verzocht om de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder ede te horen op de zitting. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij dit verzoek gedaan heeft, om aan te tonen dat niet hij, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichamelijk onderzoek niet nodig achtte. De discussie over aan wie het toe komt dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek, waarover hierna meer. De rechtbank wijst het verzoek van eiser dan ook af.
13. De rechtbank ziet in de afwezigheid van een lichamelijk onderzoek geen reden om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser, de bevindingen uit eigen psychisch onderzoek en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. De rechtbank ziet, ondanks het uitblijven van een lichamelijk onderzoek, geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist. Eiser heeft zijn stelling dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie ook niet inhoudelijk onderbouwd door bijvoorbeeld informatie van zijn huisarts in te brengen. Gelet op al deze onderzoeksactiviteiten is eisers stelling, dat de beoordeling alleen is gebaseerd op uiterlijke verschijning feitelijk onjuist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnoses myalgische encefalomyelitis (ME/CVS) en depressieve episode. De verzekeringsarts stelt dat het activiteitenniveau van eiser, en de ervaren klachten en belemmeringen nagenoeg onveranderd zijn in vergelijking met de laatste beoordeling. Er is geen medische indicatie voor het gebruik van een rollator. Substantiële verbetering op korte of lange termijn is nauwelijks meer te verwachten. In de FML van 17 mei 2021 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
15
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 november 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Hij geeft aan dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat eiser niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, namelijk: bedlegerigheid, afhankelijkheid in alledaagse levensverrichtingen, een opname in een ziekenhuis of instelling, disfunctioneren door een ernstige psychische stoornis of sterk wisselende belastbaarheid. De vermoeidheidsklachten, spierklachten in armen en benen, en psychische klachten waren ook bij eerdere beoordelingen bekend. Dat de lichamelijke klachten door eiser erger worden ervaren, is niet met veranderingen in de objectief bepaalde beperkingen aan te tonen. Ook voor de psychische klachten is over het algeheel geen verandering waar te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft dat er geen medische indicatie is voor de rollator. Ook sluit hij aan bij het standpunt van de verzekeringsarts dat verbetering van de belastbaarheid nauwelijks is te verwachten.
16. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende kennis heeft om zijn klachten ten gevolge van ME/CVS te beoordelen, omdat het UWV – zoals eiser ter zitting naar voren gebracht heeft – tijdens een zitting bij de rechtbank in het verleden heeft verklaard dat zij onvoldoende kennis hebben van deze ziekte. Verder stelt eiser dat de FML is gebaseerd op aannames, niet op feiten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de in het dossier aanwezige rapporten, betreffende de multidisciplinaire trajecten die hij gevolgd heeft, en behandeling van zijn psychische klachten. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat zijn situatie verslechterd is. Dit blijkt (onder andere) uit het feit dat hij anderhalf jaar geen auto meer rijdt in verband met gebrek aan concentratie en door medicatie. Ook gebruikt hij sinds driekwartjaar een zwaardere pijnstilling (oxycodon), en hij gebruikt een rollator.
17. De rechtbank heeft geen twijfel aan de deskundigheid van de verzekeringsartsen. De ziekte ME/CVS is bekend bij de verzekeringsartsen van het UWV en zij gebruiken bij het beoordelen van de belastbaarheid van betrokkenen, die kampen met deze ziekte, in de regel ook het daarvoor opgestelde protocol. Dat een vertegenwoordiger van het UWV in het verleden tijdens een zitting bij de rechtbank heeft aangegeven dat de benodigde deskundigheid ontbreekt – wat daar overigens ook van zij – kan niet tot de conclusie leiden dat de verzekeringsartsen, die onderhavige beoordeling hebben gedaan, eveneens ondeskundig zijn. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat eiser zichzelf meer beperkt vindt dan de verzekeringsartsen op grond van de daarvoor geldende criteria hebben aangenomen, kan niet tot de conclusie leiden dat de verzekeringsartsen daarom ondeskundig zijn. De verzekeringsartsen hebben in hun medisch onderzoek de – vaststaande – diagnose ME/CVS meegewogen en rekening gehouden met de klachten en belemmeringen van eiser.
18. Eisers stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht slaagt niet. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft gemotiveerd voldoet eiser niet aan de daarvoor geldende criteria in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Eiser heeft niet betwist dat en waarom deze motivering onhoudbaar is. Dat er voor hem eerst dan waardigheid wordt gegeven voor zijn ziekte kan hierbij dus geen rol spelen.
19. De rechtbank ziet in wat eiser verder aanvoert geen reden om te twijfelen aan de voor hem vastgestelde belastbaarheid. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn ook bekend en meegewogen door de verzekeringsartsen. Dat eiser zijn klachten als erger ervaart is niet voldoende om verdergaande beperkingen aan te nemen. Dit moet namelijk ook medisch objectief, bijvoorbeeld aan de hand van informatie van een behandelend arts, vast te stellen zijn. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de verslechtering van zijn medische situatie. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat de zwaardere pijnstilling, waar eiser naar verwijst, niet ziet op de datum in geding, 4 mei 2021, nu eiser op zitting heeft aangegeven deze pas driekwartjaar te gebruiken. Dat eiser niet meer autorijdt en gebruik maakt van een rollator was bekend bij de verzekeringsartsen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat het zijn beslissing is om te stoppen met autorijden. Dat daarvoor een medische noodzaak was, is echter niet gebleken. Ten aanzien van de rollator hebben de verzekeringsartsen toegelicht dat hiervoor geen objectief medische indicatie is. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij dat onderbouwen met medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan.
20. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd waarom verdergaande beperkingen niet aan de orde zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze inschatting van de belastbaarheid van eiser op 4 mei 2021 gezien alle beschikbare medische gegevens onjuist is. Het is ook de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de vastgestelde medische feiten te vertalen naar de FML. De medische beoordeling dient dan toegespitst te worden op de individuele situatie van eiser, en niet op basis van een enkele diagnose of algemeen ziektebeeld. De rechtbank begrijpt dat de klachten die eiser ervaart een grote invloed hebben op zijn dagelijks leven, maar er ontbreekt een objectieve medische onderbouwing voor verdergaande beperkingen in het verrichten van arbeid op 4 mei 2021.
21. De rechtbank komt tot de slotsom dat eisers beroepsgronden geen reden vormen om te oordelen dat voor hem meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan zijn weergegeven in de FML van 17 mei 2021. Eiser moet op 4 mei 2021 daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 17 mei 2021.
De arbeidskundige beoordeling
22. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 17 mei 2021 functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren. Het gaat om:
- (111180) Productiemedewerker industrie;
- (111080) Bar-, buffet-, kantinebediende;
- (111010) Medewerker tuinbouw.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 17 november 2021 bevestigd dat deze functies passend zijn bij de aangenomen beperkingen en onderschrijft de motivering van de arbeidsdeskundige. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
23. Eiser heeft met pen aantekeningen gemaakt in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en dat aan de rechtbank gestuurd. Uit deze aantekeningen leidt de rechtbank af dat eiser vindt dat de functie van bar-, buffet-, kantinebediende niet geschikt is, omdat hij gebruik maakt van een rollator. Ook merkt hij op dat hij niet gezien of gehoord is door de arbeidskundige bezwaar en beroep.
24 De rechtbank constateert dat de verzekeringsartsen hebben toegelicht dat het gebruik van de rollator niet medisch geïndiceerd is. Dat betekent dat de arbeidskundige bewaar en beroep bij het selecteren van functies geen rekening hoeft te houden met het gebruik van de rollator. Verder ziet de rechtbank in de opmerking van eiser dat hij niet gezien of gehoord is door de arbeidskundige bezwaar en beroep geen reden om aan te nemen dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht en de geselecteerde functies niet passend zijn.
25. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 4 mei 2021 met de middelste van deze functies 40,88% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als assistent begeleider, zodat eiser voor de overige 59,12% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

26. De rechtbank komt tot de slotsom dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het UWV zorgvuldig is verricht en de bevindingen en conclusies navolgbaar en deugdelijk gemotiveerd zijn. Dat eiser dat anders heeft ervaren is vervelend, maar dat maakt niet dat de rechtbank tot een andere conclusie komt. Bovendien leest de rechtbank in de stukken niet dat eiser niet serieus is genomen. Het enkele feit dat het UWV niet alle claims van eiser één op één heeft overgenomen kan niet tot zijn conclusie, dat het UWV mensen een loer draait, leiden. Het UWV heeft de WIAuitkering van eiser per 4 mei 2021 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,12%.
27. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.