Wat de rechtbank vindt
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 8 december 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en psychisch onderzocht. Zij heeft een psychiatrisch expertiseonderzoek laten verrichten door een psychiater bij PSYON. De verzekeringsarts beschrijft onder andere de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnoses en de prognose.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport heroverwogen. Hij heeft het dossier met daarin de informatie van de behandelaars bestudeerd. Tevens heeft hij kennis genomen van de bezwaargronden van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
12. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser, de bevindingen uit eigen psychisch onderzoek, de bevindingen en conclusies van de psychiatrische expertise en de informatie van de behandelaars, waaronder ook die van De Jong en de medicamenteuze behandeling, betrokken in hun beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de medische situatie van eiser hebben gemist. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
13. De verzekeringsarts gaat uit van de diagnoses depressieve stoornis en ADHD (onoplettende type). De verzekeringsarts stelt dat voor de klachten en gegevens verkregen uit onderzoek geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden conform de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er is dan ook een FML opgesteld met beperkingen op het vlak van veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, beroepsmatig vervoer, contact met patiënten en/of hulpbehoevenden, leidinggevende aspecten. Het dagverhaal geeft aan dat eiser in staat moet zijn een werkdag vol te kunnen maken. Wanneer eiser daarbij ingezet wordt in mentaal niet belastend werk conform de vastgelegde FML is volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen indicatie voor een urenbeperking.
14. Eiser lijkt als eerste te veronderstellen dat het UWV uitgaat van de omstandigheid dat op 8 december 2020 geen sprake (meer) was van psychische klachten. Deze stelling berust op een onjuiste lezing van de rapporten van de verzekeringsartsen en de FML: hieruit blijkt duidelijk dat zij uitgaan van het bestaan van psychische klachten bij eiser op 8 december 2020 en zij hebben daarvoor ook beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de FML.
15. Eiser voert verder aan dat het UWV ten onrechte geen (verdere) beperkingen, waaronder een urenbeperking op preventieve en energetische gronden, heeft aangenomen voor zijn klachten, waardoor zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank volgt dit niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Hij stelt dat het primaire oordeel na uitvoerige overwegingen tot stand is gekomen. Voorafgaand heeft immers een psychiatrische expertise plaatsgevonden om een onafhankelijk ter zake deskundig oordeel over de psychische problematiek te verkrijgen. De rechtvaardiging om daartoe over te gaan – anamnese van langdurige klachten bij ontbreken van herstelgedrag of hulpvraag in actualiteit, dit in samenhang met eigen dubio voor de ernst van de reikwijdte van het klachtencomplex – was voorstelbaar. De conclusies zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het licht van het geheel aan gegevens en bevindingen navolgbaar en in hun essentie in lijn met de eigen bevindingen van de verzekeringsarts. De psychiater overweegt ontwikkelingsproblematiek in de zin van ADHD en een weinig uitgesproken, maar recidiverende stemmingsstoornis en ziet in FML-termen nauwelijks restricties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat er door de verzekeringsarts meer beperkingen zijn gesteld dan de psychiater heeft overwogen. Met betrekking tot de urenbeperking (die wel aanwezig was bij de EZWb) stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit de reden zal zijn geweest voor de verzekeringsarts om over te gaan tot een expertiseaanvraag. Ook was het zo dat bij de EZWb bevindingen zijn gedaan die passend zijn bij manifeste stemmingsproblematiek, terwijl dat bij het einde van de wachttijd (8 december 2020) niet meer het geval was. Verder is het betekenisvol dat de psychiater die de expertise heeft verricht geen urenbeperking noemt, dit volkomen in lijn met zijn diagnostiek in samenhang met de richtlijnen uit de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen reden om een urenbeperking aan te nemen vanwege de gespecialiseerde GGZ-zorg. In de situatie dat een behandeling een meer substantiële urenbelasting met zich mee zou brengen, zou sprake kunnen zijn van een urenbeperking, maar dat speelde niet ten tijde van de datum in geding, 8 december 2020.
16. Verder voert eiser aan dat hij op de datum in geding geen dagbesteding of behandeling had, maar dat dat niet de oorzaak is van zijn psychische klachten, maar een gevolg van de coronapandemie en de wachttijden bij de GGZ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt hierover op dat de suggestie die hier uit voortvloeit, namelijk dat het herstelgedrag op zichzelf verdisconteerd is in het belastbaarheidsoordeel, onjuist is. Daar blijkt althans in het geheel niets van zowel niet in het rapport van de psychiater als in het rapport van de verzekeringsarts. Een verslechtering van eisers psychische klachten in juni 2021 is ruim na 8 december 2020 voorgevallen en daarmee niet relevant voor dit geschil, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts een expertiseonderzoek heeft laten verrichten en dat deze gegevens zijn meegenomen in de beoordeling, waarbij de verzekeringsarts meer beperkingen heeft gesteld dan door de psychiater waren voorgesteld. Dat voor eiser alsnog een urenbeperking op preventieve en/of energetische gronden moet worden aangenomen heeft hij niet onderbouwd met (nieuwe) medische stukken. Het is duidelijk dat eiser inmiddels een behandeling ondergaat voor zijn psychische klachten, maar dit speelde – onweersproken – niet op 8 december 2020. Dat er goede redenen waren om de behandeling bij De Jong af te breken, zodat op 8 december 2020 geen sprake was van een behandeling, speelt bij het vaststellen van de beperkingen voor arbeid in de FML, anders dan eiser lijkt te veronderstellen, geen rol. Het per 8 december 2020 vaststellen van een urenbeperking op grond van beschikbaarheid lag daarom terecht niet in de rede. De rechtbank vindt dat het UWV verder voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de brief van De Harde Leerschool is opgesteld door een coach waarvan niet is gebleken dat zij uitspraken kan doen over medisch geobjectiveerde beperkingen voor arbeid. In de beschrijvende diagnose van het behandelplan van 16 december 2021 leest de rechtbank bovendien geen feiten en omstandigheden die niet al eerder in het dossier zijn weergegeven. Tot slot ziet de rechtbank in eisers stelling dat hij alvorens te kunnen starten in arbeid een re-integratietraject moet volgen geen aanleiding om te oordelen dat de inhoud van de FML tekort schiet omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak tot het volgen van een re-integratietraject gelegen is in een ziekte of een gebrek. Dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij arbeidsongeschikt is geacht door de gemeente doet niet af aan het medisch oordeel van het UWV. Deze beslissing van de gemeente is niet tot stand gekomen binnen de kaders van de Wet WIA, althans dat heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft eiser geen stukken van het door de gemeente in dit verband verrichte onderzoek overgelegd waardoor de rechtbank niet kan afleiden of dit onderzoek door een medicus is verricht en of het op de datum in geding ziet. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een (nadere) medisch objectieve onderbouwing om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten die eiser ervaart vanwege zijn psychische klachten en genderdysforie op 8 december 2020.
18. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen wordt het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen dan ook afgewezen. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat eisers psychische belastbaarheid per 8 december 2020 al in kaart is gebracht door een deskundige, namelijk de psychiater van PSYON. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 6 augustus 2021.
De arbeidskundige beoordeling
19. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 6 augustus 2021, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Zijn stelling, dat hij de functies ten gevolge van zijn klachten niet kan verrichten, is in feite gericht tegen de in de FML van 6 augustus 2021 vastgelegde medische belastbaarheid. Daarover heeft de rechtbank onder punt 18 geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
20. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 8 december 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies (meer dan) 100% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als leerling meubelmaker, zodat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.