ECLI:NL:RBDHA:2022:1380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/6846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en detentiegeschiedenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat eiser geen recht had op de uitkering vanwege een laattijdige aanvraag. Eiser had aangevoerd dat zijn detentiegeschiedenis hem niet verweten kon worden en dat dit de reden was voor de laattijdige aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat er geen gewichtige reden was om aanhouding of uitstel van de zitting te verlenen, en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag op goede gronden berustte en dat de beroepsgronden van eiser geen doel troffen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 februari 2022, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Met het besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong).
Met het besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van eiser heeft per brief van 15 september 2021 verzocht de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden in verband met de detentie van eiser.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de zaak en uitstel van de zitting afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht voor het beroep. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt toegewezen, omdat eiser gedetineerd is. Hij heeft geen inkomen en ontvangt ook geen (bijstands)uitkering.
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1976. Verweerder heeft op 5 augustus 2019 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen van eiser ontvangen.
3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat bij gebrek aan of ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie te trekken is ten aanzien van de belastbaarheid van eiser op zijn 17e, respectievelijk 18e jaar. Volgens vaste rechtspraak ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. Eiser heeft daarom geen recht op een Wajong-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
4. Eiser voert aan dat het hem niet verweten kan worden dat hij een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend. Vanaf zijn 15e levensjaar is hij veelvuldig gedetineerd geweest en een gedetineerde heeft geen recht op een Wajong-uitkering. Voorts betoogt eiser dat de omstandigheid dat zijn medische situatie door tijdsverloop niet meer verantwoord is vast te stellen, niet aan hem is toe te schrijven maar aan de staat. Als gedetineerde viel hij immers onder toezicht en verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat. Daarnaast wordt uit de beschrijving van eiser door de deskundigen duidelijk dat eiser in zijn 17e, dan wel 18e levensjaar arbeidsongeschikt moet zijn geweest. Hem is verder een maatregel Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd en daarna driemaal de maatregel Inrichting stelselmatige daders (ISD-maatregel). Verweerder heeft in het bestreden besluit niet alle bezwaren van eiser weerlegd. Eiser wil dat verweerder hem opnieuw keurt, maar dan alsof hij een Wajong-uitkering heeft en dat de uitkomst van deze herkeuring tot uitgangspunt wordt genomen bij de beoordeling van zijn aanvraag. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser laten weten het niet eens te zijn met de afwijzing van het verzoek om uitstel.
5. Wat betreft de afwijzing van het verzoek om aanhouding van de zaak en uitstel van de zitting, overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2021 op grond waarom aanhouding en uitstel zou moeten worden verleend. Onduidelijk is wanneer eiser uit detentie komt, zodat eveneens onduidelijk is wanneer de zitting in aanwezigheid van eiser kan worden gehouden. Bovendien wordt eiser bijgestaan door een rechtsbijstandsverlener, zodat hij op deze wijze zijn gronden kan laten toelichten.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeids-ongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 28 augustus 2019 medisch onderzocht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 24 september 2019. In het rapport is vermeld dat, gelet op het gebrek aan of ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens, geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie te trekken is ten aanzien van de belastbaarheid van eiser op zijn 17e, dan wel 18e levensjaar. De aanwezige licht verstandelijke beperking kan aanleiding geven te veronderstellen dat betrokkene aangewezen is geweest op eenvoudige, goed voorgestructureerde werkzaamheden die eiser volgens vaste werkwijze kon uitvoeren in een relatief kleinschalige en overzichtelijke werksetting. Er kan hierover echter geen zekere uitspraak worden gedaan, omdat objectiveerbare medische informatie hierover ontbreekt.
6.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 18 augustus 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek, de telefonische hoorzitting van 18 augustus 2020 en de ingebrachte informatie, te weten een detentieoverzicht van 19 maart 2020, een uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juli 2020 en een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2020. In het rapport is vermeld dat concrete, voldoende uitgebreide en objectieve medische informatie nodig is uit de periode van het 17e en 18e levensjaar van eiser, omdat de toetsdata meer dan 20 jaar in het verleden liggen. Het risico van het niet meer voorhanden zijn van deze informatie komt volgens de verzekeringsarts b&b voor risico van eiser. Het is in redelijkheid niet mogelijk om voor eiser per de toetsdata een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen. Uit de periode rondom de toetsdata is namelijk in het geheel geen medische informatie aanwezig. Volgens de verzekeringsarts b&b is het aannemelijk dat per de toetsdata beperkingen aanwezig waren, maar dit is slechts in zeer algemene termen te stellen en onvoldoende om een FML op te kunnen baseren. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanleiding om van het primaire oordeel af te wijken.
7.1
Eiser voert aan dat niet al zijn bezwaren zijn meegenomen in de beoordeling. Zo is niet ingegaan op zijn betoog dat zijn belastbaarheid indirect kan worden vastgesteld aan de gevolgen van de vonnissen die de kinderrechters en strafrechters tijdens zijn minderjarigheid hebben gewezen en waarbij eiser wegens psychische gebreken in gesloten inrichtingen is geplaatst.
7.2
De rechtbank overweegt dat de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht, eiser psychisch heeft onderzocht en de opgevraagde en ingebrachte medische informatie van huisarts V.R. Rambharose van 17 september 2019 en van psychologisch medewerker Y. Cammeraat en GZ-psycholoog M. van Winden van 30 oktober 2018 bij de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting en heeft de ingebrachte informatie bij de beoordeling betrokken. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b in het rapport van 18 augustus 2020 hierop heeft gereageerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de belastbaarheid niet indirect kan worden vastgesteld aan de hand van de vonnissen vanwege het ontbreken van de aan de vonnissen ten grondslag hebbende gelegen medische informatie en/of overwegingen. De rechtbank is alles overziend van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
7.3
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat uit de beschrijving over hem door de deskundigen volgt dat hij in zijn 17e, dan wel 18e levensjaar arbeidsongeschikt moet zijn geweest. In het psychologisch onderzoek van 30 oktober 2018 is over eiser vermeld dat het opvallend is dat een man met zijn levensgeschiedenis en gezien de huidige situatie weinig klachten ervaart. In het rapport is verder vermeld dat eiser mogelijk gedurende zijn vroege jeugd heeft geleerd dat emoties kwetsbaar maken en dat zijn het weghouden van emoties én zijn zelfoverschatting manieren zijn om emoties en kwetsvaarheden te reguleren. Uit deze opmerkingen zijn geen medische gegevens af te leiden over de bij eiser op zijn 17e, dan wel 18e levensjaar bestaande beperkingen en de ernst daarvan, laat staan dat op basis daarvan is vast te stellen dat eiser dusdanig beperkt was dat hij arbeidsongeschikt moet zijn geweest. Alle medische informatie over eiser die zich in het dossier bevindt is van een veel latere datum dan eisers 17e, dan wel 18e levensjaar. In het enkele feit dat eiser een PIJ-maatregel en drie ISD-maatregelen opgelegd heeft gekregen ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen, omdat duidelijkheid over de (medische) overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen ontbreekt. Het verzoek van eiser om te bekijken of het mogelijk is om eiser te laten herkeuren alsof hij een Wajong-uitkering heeft en de uitkomst van de herkeuring tot uitgangspunt te maken voor de te nemen beslissing, wijst de rechtbank af. Voor een dergelijke gang van zaken biedt de wet geen mogelijkheid.
7.4
De stelling van eiser dat hem vanwege zijn veelvuldige detentie niet verweten kan worden dat hij een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend volgt de rechtbank niet. Uit het door eiser overgelegde overzicht blijkt weliswaar dat eiser veelvuldig gedetineerd is geweest in zijn leven, maar ook dat er meerdere periodes zijn geweest waarin hij niet was gedetineerd. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat uit het overzicht ook blijkt dat eiser in 2019 het gehele jaar gedetineerd is geweest. Deze detentieperiode heeft eiser er kennelijk niet van weerhouden om een Wajong-uitkering aan te vragen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het eiser niet verweten kan worden dat hij een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend. Er is verder geen rechtsregel op grond waarvan in de situatie van eiser uitgegaan moet worden van een omkering van de bewijslast, in die zin dat die bij de staat en – kennelijk – bij het Uwv zou komen te liggen.
7.5
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.