ECLI:NL:RBDHA:2022:1381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/6944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor gebruik als bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen Hawaii Holding B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer over de weigering van een omgevingsvergunning. Eiseres, een autohandel, had een aanvraag ingediend om de bestemming van haar perceel, gelegen op een bedrijventerrein, te wijzigen van 'bedrijventerrein' naar 'wonen'. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het geldende bestemmingsplan, dat op 20 september 2013 onherroepelijk was geworden. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een afwijking van het bestemmingsplan en dat er geen argumenten waren om medewerking te verlenen aan de gevraagde wijziging.

De rechtbank overwoog verder dat de belangen van de bedrijven op het bedrijventerrein zwaarder wogen dan de belangen van eiseres. Eiseres had aangevoerd dat het gebruik van het perceel als woning noodzakelijk was voor haar bedrijfsvoering, maar de rechtbank oordeelde dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals het inhuren van personeel. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die haar in redelijkheid konden doen geloven dat de vergunning zou worden verleend.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

Hawaii Holding B.V., in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.C. Uittenbogaart),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: R.W.A. Heerings).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
In het besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , bestuurder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres drijft een autohandel, die is gevestigd op de [adres] [nummer] in [vestigingsplaats] (het perceel). Op 27 november 2019 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet op het wijzigen van de op het perceel rustende bestemming “bedrijventerrein” naar de bestemming “wonen”. Het perceel is gelegen op het bedrijventerrein [terrein] .
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag geweigerd en daarbij aangegeven geen argumenten te zien om medewerking te verlenen aan een afwijking van het geldende bestemmingsplan.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder – conform het advies van de Commissie Bezwaarschriften – het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de aanvraag niet past binnen het geldende beleid en ook niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen (het bestemmingsplan), dat op 20 september 2013 onherroepelijk is geworden. In het bestemmingsplan is aangegeven dat op het perceel de bestemming “bedrijventerrein” rust, met de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”.
3.2
Niet in geding is dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingplan. Gelet op artikel 4.4, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is op percelen met de bestemming bedrijventerrein alleen bewoning toegestaan, als op de verbeelding ter plaatse de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is weergegeven. Nu daarvan geen sprake is, heeft de aanvraag betrekking op de activiteit het handelen in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.3
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
3.4
In artikel 24 van het bestemmingsplan zijn mogelijkheden neergelegd om van het bestemmingsplan af te wijken. Dat artikel bevat echter geen afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik van een perceel met bestemming ‘bedrijventerrein’ ten behoeve van wonen. Een binnenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a en 1°, van de Wabo is hier dan ook niet mogelijk.
4.1
Eiseres voert aan dat gebruik van het perceel als woning reeds in 1972 onherroepelijk is vergund en dat zij daarom in feite helemaal geen aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan hoefde te doen.
4.2
Artikel 27 van het bestemmingsplan omvat het overgangsrecht. In het eerste lid van dit artikel is neergelegd dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4.3
De rechtbank overweegt dat op 26 mei 1972 voor het perceel een bouwvergunning is afgegeven voor de bouw van een bedrijfsruimte met showroom, verkoopruimte en een bovenwoning. De bedrijfswoning is in het bestemmingsplan dat thans van kracht is wegbestemd. Voor zover eiseres een beroep doet op het overgangsrecht, slaagt dit niet. Onbestreden is dat het perceel sinds jaren al niet meer in gebruik is als woning. In elk geval is dat het geval op en na op 20 september 2013, op welke datum het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Gelet op het bepaalde in artikel 27, derde lid, van het bestemmingsplan, valt het gebruik van het perceel als woning daarom niet onder het overgangsrecht.
5.1
Eiseres betoogt dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Het is voor haar van groot belang om ter plaatse een bedrijfswoning te hebben. Het beheer van de onderneming neemt per week ongeveer 70 tot 80 uur in beslag, gebruik van de bedrijfswoning betekent een belangrijke kostenbesparing en in verband met onregelmatige bezoeken van klanten en leveranciers buiten openingstijden is het nodig dat iemand dan ter plaatse aanwezig is.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor deze situaties alternatieven denkbaar zijn, zoals het inhuren van personeel of digitale oplossingen. Verweerder wil de mogelijkheden van bedrijven op het bedrijventerrein zoveel mogelijk stimuleren en niet beperken. Daarom zijn bedrijfswoningen op het bedrijventerrein onwenselijk. Hij wijst in dit verband op het Ruimtelijk functioneel plan Noordelijke Bedrijventerreinen (RFP). In hoofdstuk 4.4 van het RFP is opgenomen dat de Noordelijke Bedrijventerreinen in hoofdzaak als bedrijventerrein bestemd blijven. Op [terrein] worden enkel nog bedrijfsfuncties toegelaten, vanwege de beperkte ruimte die beschikbaar is voor uitbreiding van bestaande en eventuele vestiging van nieuwe bedrijven. Tevens is opgenomen dat functies die niet in het toekomstige profiel van de terreinen passen, geweerd dienen te worden.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de bedrijven op het bedrijventerrein die door het gebruik van het perceel als woning zouden worden beperkt, meer gewicht in de schaal leggen dan de belangen van eiseres. De door eiseres genoemde punten maken niet dat een bedrijfswoning bij haar autohandel noodzakelijk is. Zoals verweerder al aangeeft zijn er goede alternatieven denkbaar voor de genoemde problemen, zoals het inhuren van personeel of digitale oplossingen. Daarnaast heeft eiseres niet onderbouwd dat de door haar gestelde kostenbesparing noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. De grond slaagt niet.
5.4
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag niet past in een goede ruimtelijke ordening.
6.1
Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht of een tijdelijke vergunning voor het gebruik van het perceel als woning verleend kan worden of dat een dergelijke situatie gedoogd kan worden.
6.2
Verweerder heeft met recht naar voren gebracht dat de aanvraag niet ziet op tijdelijk, maar op permanent gebruik en dat het hem niet vrij staat de aanvraag aan te passen. Afgezien daarvan stelt verweerder zich op het standpunt dat ook een tijdelijke vergunning moet passen binnen een goede ruimtelijke ordening en dat daar geen sprake van is. Op de zitting heeft verweerder aanvullend verklaard dat alleen in situaties van maatschappelijk noodzaak in combinatie met spoed de mogelijkheid van gedogen wordt bezien. Daar is in dit geval geen sprake van.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
7.1
Eiseres brengt naar voren dat de gemeente door in te stemmen met een wijziging in de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat een bedrijfswoning ter plaatse zou worden toegestaan. De BAG-registratie is gecorrigeerd naar aanleiding van de door eiseres ingediende informatie, namelijk de bouwvergunning van 1972. Daarmee heeft verweerder de bouwvergunning uit 1972 erkend, dan wel het vertrouwen gewekt deze bouwvergunning te erkennen. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat een medewerker van verweerder hem verwees naar de BAG naar aanleiding van zijn vraag waar hij kon vinden welke bestemming op het perceel rustte.
7.2
Verweerder bestrijdt dat op deze manier de toezegging is gedaan dat de gewenste omgevingsvergunning zou worden verleend. De BAG kent een ander afwegingskader dan van toepassing is voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat het een ambtelijke slordigheid betreft, als de bestuurder van eiseres door een medewerker van verweerder naar de BAG is verwezen voor de bestemming van het perceel.
7.3
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [1] Met het wijzigen van de BAG en het op enig moment toevoegen van de woonfunctie, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een toezegging dan wel gedraging waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat verweerder haar de aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen. Hetzelfde geldt voor de gestelde verwijzing door een ambtenaar naar de BAG. De BAG behoort niet tot het afwegingskader voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De vermelding van de term “woonfunctie” in de BAG voor het perceel, welke vermelding bovendien kort daarop ambtshalve weer ongedaan is gemaakt, houdt geen planologisch relevante kwalificatie in voor de bestemming van het perceel.
8.1
Eiseres acht de weigering in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Naast haar perceel bevinden zich panden waarin al een bedrijfswoning aanwezig is. Bovendien zal op korte afstand van haar perceel een woonwijk verrijzen en staat eveneens op korte afstand een kantoorgebouw dat zal worden aangepast voor de opvang van asielzoekers. Zij vindt het dan ook ongeloofwaardig dat de aanwezigheid van een bedrijfswoning op haar perceel voor omliggende bedrijven belemmerend zou werken.
8.2
Verweerder meldt dat er sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen toestemmingen zijn afgegeven om een bedrijfswoning te realiseren op het bedrijventerrein. Er is voor gekozen om de bestaande bedrijfswoningen niet weg te bestemmen, vanuit de gedachte dat er geen woningen meer bij komen. In het RFP wordt als uitgangspunt gehanteerd dat enkel bedrijfsfuncties worden toegelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een bedrijfswoning voor de naastgelegen bedrijven beperkend werkt om de toegestane zwaardere bedrijfsfuncties ook uit te kunnen oefenen. Zoetermeer heeft niet veel bedrijventerreinen waar zwaardere bedrijfsfuncties zijn toegestaan, zodat verweerder zuinig is op de bedrijventerreinen waar dat kan. Wat betreft de overige door eiseres genoemde woonfuncties in de nabijheid betreft, heeft verweerder op zitting toegelicht dat deze op een zodanige afstand zijn gelegen dat de bedrijven op het bedrijventerrein daardoor niet beperkt worden in hun mogelijkheden.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Niet gebleken is dat er bij eiseres sprake is van een soortgelijke situatie als bij de bestaande bedrijfswoningen. In dat kader is van belang dat sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen toestemmingen zijn afgegeven voor het realiseren van een bedrijfswoning op het bedrijventerrein. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat het toelaten van nieuwe woningen op het bedrijventerrein beperkend werkt voor de naastgelegen bedrijven en dat verweerder zuinig is op de bedrijventerreinen die er (nog) zijn. Dat in dit geval al een feitelijke woning aanwezig is in het bedrijfspand, kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat die woning al sinds jaren niet als zodanig is gebruikt.
9. Concluderend heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen weigeren de omgevingsvergunning te verlenen.
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1282.