In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd voor haarzelf en haar minderjarige dochter. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar dochter, die lijdt aan een chronische ziekte, afhankelijk is van haar zorg. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat er in Spanje onvoldoende opvangplekken zijn voor asielzoekers en dat de asielprocedures daar lang duren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie die eiseres heeft aangevoerd niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in Spanje die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter afhankelijk is van haar zorg, en dat de omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.