ECLI:NL:RBDHA:2022:13867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.21053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 16 van de Dublinverordening in verband met chronische ziekte van dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd voor haarzelf en haar minderjarige dochter. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar dochter, die lijdt aan een chronische ziekte, afhankelijk is van haar zorg. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat er in Spanje onvoldoende opvangplekken zijn voor asielzoekers en dat de asielprocedures daar lang duren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie die eiseres heeft aangevoerd niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in Spanje die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter afhankelijk is van haar zorg, en dat de omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
mede namens haar minderjarige dochter:
[naam 2],
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21054, op 18 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen met mr. Verdoner, de waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, met bericht van kennisgeving, ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw; [1] daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres stelt dat in Spanje niet genoeg opvangplekken beschikbaar zijn voor asielzoekers. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres verwezen naar de volgende bronnen:
  • een analyse van Refugees International van 27 juli 2020;
  • het AIDA Country Report Spain 2019 van april 2020;
  • het rapport van de Spanish Commission for Refugees van 12 maart 2020;
  • een uitspraak van het senior high court in het Verenigd Koninkrijk, waarin volgens eiser is besloten dat er geen vreemdelingen meer mogen worden overgedragen aan Spanje op grond van de Dublinverordening;
  • een artikel van de NOS van 9 augustus 2020 met als titel ‘Incidenten leggen kwetsbaarheid migranten in Spaanse groente- en fruitteelt bloot’;
  • een arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011.
Het gegeven dat het Spaanse hooggerechtshof erop heeft gewezen dat Dublinterugkeerders niet van opvang uitgesloten morgen worden, betekent volgens eiseres niet dat dit ook daadwerkelijk niet meer gebeurd.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de ABRvS [2] in haar uitspraak van 8 juli 2021 [3] heeft geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De ABRvS heeft dit in de uitspraken van 26 april 2022 [4] en 12 mei 2022 [5] bevestigd. Uit de door eiser aangehaalde bronnen volgt dat er tekortkomingen zijn met betrekking tot opvangfaciliteiten voor onder meer Dublinterugkeerders en dat de asielprocedures lang duren. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 8 juli 2021 reeds geoordeeld dat met een beroep op het AIDA-landenrapport over Spanje Update 2019 niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid halen. De informatie in de overige door eiseres aangehaalde bronnen biedt naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er in Spanje sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of de asielprocedure. Deze beroepsgrond faalt.
Artikel 16 van de Dublinverordening
4. Eiseres voert verder aan dat zij en haar oudste dochter die in Nederland verblijft afhankelijk van elkaar zijn. Er is in februari 2022 een chronische ziekte bij de dochter van eiseres vastgesteld en zij heeft de hulp van eiseres nodig. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres medische stukken van haar dochter overgelegd alsmede een verklaring van haar dochter.
5. Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening geldt dat wanneer het kind van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter afhankelijk van haar is. Uit de overgelegde medische stukken blijkt weliswaar dat in februari 2022 een chronische ziekte bij de dochter van eiseres is vastgesteld, maar daaruit volgt niet dat zij vanwege die klachten afhankelijk is van eiseres. De ter zitting ingenomen stelling dat eiseres de boodschappen voor haar dochter doet en haar begeleidt naar medische afspraken maakt dit ook niet anders. Eiseres heeft hiermee nog niet aannemelijk gemaakt dat haar dochter alleen van haar afhankelijk is voor het verlenen van benodigde zorg (zie de uitspraak van de ABRvS van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:834). De stelling van eiseres dat haar jongste dochter tegen haar oudere zus opkijkt en de zussen aan elkaar gehecht zijn maakt het vorenstaande ook niet anders. Nu niet aannemelijk is dat de dochter van eiseres afhankelijk is van eiseres, behoeven de overige voorwaarden van artikel 16 van de Dublinverordening geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid en tweede, van de Dublinverordening.
7. Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt dat elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 tot 11 en 16 vastgestelde criteria. De betrokkenen moeten hiermee schriftelijk instemmen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de behandeling van het verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat het de wens is van eiseres om bij haar in Nederland wonende dochter te verblijven, zijn dit geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat Nederland het verzoek zou moeten behandelen. Dat familieleden van een vreemdeling in Nederland verblijven, is op zichzelf niet als een zo bijzondere omstandigheid aan te merken. De gestelde omstandigheden in samenhang bezien, leiden niet tot het oordeel dat moet worden aangenomen dat de overdracht van eiseres aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormden om het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State