6.1.Gelet op het voorgaande mocht verweerder dan ook uitgaan van de verklaringen van eiser in het nader gehoor. Uit het rapport van nader gehoor blijkt niet dat eiser vanwege zijn psychische klachten zijn relaas niet goed naar voren heeft kunnen brengen. Niet is gebleken dat zijn verklaringen door verweerder niet op geloofwaardigheid konden worden beoordeeld.
Fundamentele politieke overtuiging
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Uit zijn verklaringen blijkt niet waaruit zijn politieke overtuiging bestaat. Dat hij het recht op vrijheid belangrijk vindt, niet in een land wil wonen waar sprake is van een hoge inflatie en dat hij het moeilijk vindt om te zien dat mensen worden onderdrukt en voor eerlijke verkiezingen is, is onvoldoende om te spreken van een fundamentele politieke overtuiging. Daarbij is van belang dat eiser slechts in algemene termen verklaart over zijn gestelde politieke overtuiging en ook niet kan aangeven op welke wijze hij daar uiting aan wil geven in Iran. Dat eiser dat in de toekomst gaat doen heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig kunnen vinden, omdat eiser sinds 1983/1984 geen politieke activiteiten meer heeft verricht. Ook is niet gebleken dat hij dat na zijn terugkeer naar Iran in 2016 heeft gedaan en ook niet tijdens zijn verblijf in Nederland. De stelling van eiser dat hij dat ook niet kon omdat hij in Nederland periodes gedetineerd of opgenomen is geweest, doet aan vorenstaande niet af, nu er ook periodes zijn geweest waarin dat niet zo was. Dat eiser bang was dat zijn familieleden gevaar zouden lopen als hij zich kritisch uitte in Nederland is, zonder nadere onderbouwing of concretisering, ook onvoldoende. De omstandigheden die eiser heeft genoemd zijn niet afdoende reden waarom hij zich niet politiek actief heeft kunnen uiten sinds 1983/1984.
Gelet hierop wordt zijn betoog dat hij als kritische burger moet worden gezien en dat verweerder het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran van mei 2022 bij de beoordeling had moeten betrekken, niet gevolgd.
Negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke activiteiten in 1983 en 1984 op dit moment nog in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. De rechtbank stelt voorop dat eiser vrijwillig in 2016 is teruggekeerd naar Iran. Nu vast staat dat eiser sinds 1984 niet meer politiek actief is geweest, is het niet plausibel dat de Iraanse autoriteiten hem in 2016 of tot op heden in de gaten houden. Integendeel, uit de ambtsberichten blijkt dat afgewezen asielzoekers weinig aandacht ontvangen van de Iraanse autoriteiten. Dat eiser bij zijn aankomst in Iran zou zijn aangehouden door de autoriteiten is dan ook ongeloofwaardig. Verweerder heeft in dat kader kunnen tegenwerpen dat eiser ook wisselende verklaringen heeft afgelegd over de periode waarin hij in Iran is geweest, zijn aanhouding en de daaropvolgende detentie en meldplicht. Ook zijn bepaalde verklaringen niet met elkaar te rijmen. Het is bijvoorbeeld bevreemdingwekkend dat de Sepah na zijn week detentie aan eiser zouden hebben gezegd dat zij ervan op de hoogte zijn dat hij geen politieke activiteiten heeft verricht, maar hem desalniettemin een wekelijks meldplicht zouden hebben opgelegd. Ook heeft eiser op de vraag waarvan hij dan werd verdacht, geen duidelijk antwoord. Van eiser mocht verwacht worden dat hij over deze periode duidelijk kon verklaren, nu dit om een belangrijk moment in zijn leven gaat. Dat eiser moeite zou hebben met het noemen van exacte data doet aan vorenstaande niet af. Nu niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten en gelet op wat hiervoor is overwogen over het ontbreken van een fundamentele politieke overtuiging, wordt niet ingezien dat de huidige situatie in Iran, waarbij demonstraties plaatsvinden, van invloed kan zijn op de beoordeling van zijn asielrelaas.
9. Eiser is tijdens het nader gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om omstandigheden naar voren te brengen die betrekking hebben op het inreisverbod. Zo is er ook aan hem gevraagd of er nog bijzondere individuele omstandigheden in Nederland zijn waardoor hij in aanmerking moet komen voor verblijf in Nederland.Hiervan is niet gebleken en ook in beroep is dit niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser een inreisverbod opgelegd.
Schending van artikel 3 van het EVRM
10. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn politieke overtuiging of om andere redenen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat hij zijn afvalligheid openlijk zal uitdragen of dat hij toegedicht afvallige is. Aangezien eiser in beroep niet heeft vermeld in welk opzicht het standpunt van verweerder ontoereikend is, bestaat er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Kennismaking met het Christendom
12. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat niet is gebleken van een diepgaande overtuiging van het Christendom. Nu eiser in beroep niet heeft vermeld in welk opzicht het standpunt van verweerder ontoereikend is, is niet gebleken van een gegronde vrees voor vervolging vanwege het kennisnemen van het Christendom.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser niet ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Eiser is ergens begin 2017 illegaal Nederland ingereisd en heeft pas op 20 december 2020 een asielverzoek heeft ingediend. Hij heeft zich dan ook niet zo spoedig mogelijk gemeld. Dat eiser in detentie heeft gezeten is geen verschoonbare reden, omdat hij ook tijdens zijn detentie asiel had kunnen aanvragen. Dat hij dit pas jaren later heeft gedaan moet voor rekening en risico van eiser blijven.
14. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Het beroep is ongegrond. Dit geldt ook voor het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.