ECLI:NL:RBDHA:2022:13883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.18340 (beroep) en NL22.18341 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardig asielrelaas en schending van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 1966 is geboren en eerder in het bezit was van een asielvergunning, had zijn aanvraag ingediend na een terugkeer naar Iran in 2016. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging had en dat hij niet in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten stond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de medische gesteldheid van de eiser en zijn verklaringen over zijn politieke activiteiten in de jaren '80. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de medische problematiek van de eiser en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.18340 (beroep) en NL22.18341 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] alias [alias], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn – Mathijssen).

ProcesverloopBij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiser opnieuw een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. Tevens is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.18340) ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.18341).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.18341, op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw F. Flippo-Wassa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1966 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij was vroeger in het bezit van een asielvergunning, maar die is met terugwerkende kracht ingetrokken. In 2016 is hij vrijwillig met hulp van het Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) teruggekeerd naar Iran. Eiser is op onbekende datum Nederland ingereisd. Een eerste aanwijzing dat hij weer in Nederland was, blijkt uit zijn justitiële documentatie waaruit blijkt dat hij op 19 oktober 2017 hier te lande een strafbaar feit heeft gepleegd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Iran is ontvlucht vanwege zijn politieke overtuiging. Hij is in 1983 en 1984 politiek actief geweest. In 2016 is hij bij zijn aankomst in Iran door de Sepah opgepakt, gedetineerd en na één week vrijgelaten. Aan hem is toen een wekelijkse meldplicht opgelegd. Bij gedwongen terugkeer vreest hij dat hij opnieuw wordt gedetineerd. Hij wil zich op politiek gebied uiten, maar vreest dat dit niet kan. Daarbij is eiser afvallig en wil hij zich bekeren tot het Christendom, zodat hij ook daarom niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en dat eiser vanwege zijn politieke activiteiten in 1983 en 1984 nog steeds in de negatieve belangstelling zou staan van de Iraanse autoriteiten heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Dat eiser afvallig is, vindt verweerder geloofwaardig, maar niet dat hij de afvalligheid openlijk zal uitdragen of dat hij toegedicht afvallige is. Dat eiser heeft kennisgenomen van het Christendom wordt geloofwaardig geacht, maar verweerder gelooft niet dat daar een diepere overtuiging aan ten grondslag ligt.
Verweerder heeft de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser ergens in 2016 of begin 2017 Nederland is ingereisd en zonder goede reden pas op 20 december 2020 zijn asielaanvraag heeft ingediend. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat het in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen. Hij heeft wel degelijk een fundamentele politieke overtuiging en hij wordt ten onrechte niet als een kritische burger gezien. Bij terugkeer naar Iran zal eiser zich er niet van kunnen weerhouden om zijn politieke overtuiging te uiten, waardoor hij zal worden geconfronteerd met onrecht. Verweerder heeft zijn standpunt dat dit niet zo is, niet deugdelijk gemotiveerd en ten onrechte de inhoud van het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran mei 2022, pag. 55 en verder, niet betrokken bij zijn beoordeling. Ook staat hij in de belangstelling van de overheid door zijn politieke activiteiten in 1983 en 1984, omdat hij bij zijn terugkeer door de Sepah is gedetineerd en aan hem een meldplicht is opgelegd. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser, zodat hij ten onrechte eisers wisselende verklaringen heeft tegengeworpen. Verweerder had nader moeten motiveren waarom geen sprake is van een schending van artikel 3 en 8 van het EVRM [2] . Ook had verweerder eiser moeten horen voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod. Ten slotte heeft verweerder zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek inhoud zienswijze integraal aan te merken als aanvullende beroepsgronden.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het enkele herhalen en inlassen van de zienswijze niet leidt niet tot een gegrond beroep, nu niet is aangegeven op welk punt de reactie van verweerder op de zienswijze onvoldoende is. Voor dit oordeel vindt de rechtbank vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. [3]
Medische gesteldheid van eiser
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de medische problematiek van eiser tijdens het nader gehoor. Uit het advies van Medifirst van 15 augustus 2021 volgt dat eiser een psychische aandoening heeft en daardoor beperkingen op het gebied van het onder woorden brengen van zijn asielrelaas. Hierdoor kon eiser (nog) niet worden gehoord en werd medische informatie opgevraagd. Na ontvangst hiervan is op 4 maart 2022 een nieuw advies uitgebracht. Hieruit blijkt dat er beperkingen zijn voor het horen als gevolg van de medische en psychische klachten van eiser. Hij is in behandeling voor psychische klachten. De verwachting is niet direct dat hier binnen afzienbare termijn verandering in zal komen. Eiser heeft een verminderde concentratie, zodat wordt aangeraden eenvoudige vragen te stellen zodat hij eenvoudige antwoorden kan geven en tijdig een pauze in te lassen. Hij heeft beladen gebeurtenissen meegemaakt en heeft mogelijk last van oplopende spanning wanneer hij hierover spreekt. Geadviseerd wordt de spanning niet te laten oplopen en als deze oploopt, het gehoor tijdig te onderbreken. Eiser kan zich data niet altijd exact herinneren, dus het advies luidt data graag bij benadering uit te vragen. De arts concludeert dat eiser onder deze voorwaarden in staat was om gehoord te worden.
De rechtbank stelt vast dat uit de verslaglegging van het nader gehoor blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met het advies van Medifirst en eisers medische en psychische klachten. Zo is er meermalen gepauzeerd en gevraagd hoe het met eiser gaat. Het eerste deel van het nader gehoor is na ongeveer 2 uur in overleg met Vluchtelingenwerk, de medische coördinator en de gemachtigde van eiser gestopt. [4] Bij aanvang van het tweede deel van het nader gehoor is wederom besproken hoe eiser zich voelt en of hij zich in staat acht vragen te beantwoorden. Eiser heeft hierop aangegeven dat hij het zal aangeven als hij tijdens het gesprek stemmen hoort of als de spanning oploopt. Hij voelt zich lichamelijk en geestelijk in staat om het gehoor te laten plaatsvinden. Er is meermalen gepauzeerd en na de pauzes heeft eiser aangegeven dat hij zich niet slecht voelt en dat hij zich goed genoeg voelt om het gehoor voort te zetten.
6.1.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder dan ook uitgaan van de verklaringen van eiser in het nader gehoor. Uit het rapport van nader gehoor blijkt niet dat eiser vanwege zijn psychische klachten zijn relaas niet goed naar voren heeft kunnen brengen. Niet is gebleken dat zijn verklaringen door verweerder niet op geloofwaardigheid konden worden beoordeeld.
Fundamentele politieke overtuiging
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Uit zijn verklaringen blijkt niet waaruit zijn politieke overtuiging bestaat. Dat hij het recht op vrijheid belangrijk vindt, niet in een land wil wonen waar sprake is van een hoge inflatie en dat hij het moeilijk vindt om te zien dat mensen worden onderdrukt en voor eerlijke verkiezingen is, is onvoldoende om te spreken van een fundamentele politieke overtuiging. Daarbij is van belang dat eiser slechts in algemene termen verklaart over zijn gestelde politieke overtuiging en ook niet kan aangeven op welke wijze hij daar uiting aan wil geven in Iran. Dat eiser dat in de toekomst gaat doen heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig kunnen vinden, omdat eiser sinds 1983/1984 geen politieke activiteiten meer heeft verricht. Ook is niet gebleken dat hij dat na zijn terugkeer naar Iran in 2016 heeft gedaan en ook niet tijdens zijn verblijf in Nederland. De stelling van eiser dat hij dat ook niet kon omdat hij in Nederland periodes gedetineerd of opgenomen is geweest, doet aan vorenstaande niet af, nu er ook periodes zijn geweest waarin dat niet zo was. Dat eiser bang was dat zijn familieleden gevaar zouden lopen als hij zich kritisch uitte in Nederland is, zonder nadere onderbouwing of concretisering, ook onvoldoende. De omstandigheden die eiser heeft genoemd zijn niet afdoende reden waarom hij zich niet politiek actief heeft kunnen uiten sinds 1983/1984.
Gelet hierop wordt zijn betoog dat hij als kritische burger moet worden gezien en dat verweerder het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran van mei 2022 bij de beoordeling had moeten betrekken, niet gevolgd.
Negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke activiteiten in 1983 en 1984 op dit moment nog in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. De rechtbank stelt voorop dat eiser vrijwillig in 2016 is teruggekeerd naar Iran. Nu vast staat dat eiser sinds 1984 niet meer politiek actief is geweest, is het niet plausibel dat de Iraanse autoriteiten hem in 2016 of tot op heden in de gaten houden. Integendeel, uit de ambtsberichten blijkt dat afgewezen asielzoekers weinig aandacht ontvangen van de Iraanse autoriteiten. Dat eiser bij zijn aankomst in Iran zou zijn aangehouden door de autoriteiten is dan ook ongeloofwaardig. Verweerder heeft in dat kader kunnen tegenwerpen dat eiser ook wisselende verklaringen heeft afgelegd over de periode waarin hij in Iran is geweest, zijn aanhouding en de daaropvolgende detentie en meldplicht. Ook zijn bepaalde verklaringen niet met elkaar te rijmen. Het is bijvoorbeeld bevreemdingwekkend dat de Sepah na zijn week detentie aan eiser zouden hebben gezegd dat zij ervan op de hoogte zijn dat hij geen politieke activiteiten heeft verricht, maar hem desalniettemin een wekelijks meldplicht zouden hebben opgelegd. Ook heeft eiser op de vraag waarvan hij dan werd verdacht, geen duidelijk antwoord. Van eiser mocht verwacht worden dat hij over deze periode duidelijk kon verklaren, nu dit om een belangrijk moment in zijn leven gaat. Dat eiser moeite zou hebben met het noemen van exacte data doet aan vorenstaande niet af. Nu niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten en gelet op wat hiervoor is overwogen over het ontbreken van een fundamentele politieke overtuiging, wordt niet ingezien dat de huidige situatie in Iran, waarbij demonstraties plaatsvinden, van invloed kan zijn op de beoordeling van zijn asielrelaas.
Inreisverbod
9. Eiser is tijdens het nader gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om omstandigheden naar voren te brengen die betrekking hebben op het inreisverbod. Zo is er ook aan hem gevraagd of er nog bijzondere individuele omstandigheden in Nederland zijn waardoor hij in aanmerking moet komen voor verblijf in Nederland. [5] Hiervan is niet gebleken en ook in beroep is dit niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser een inreisverbod opgelegd.
Schending van artikel 3 van het EVRM
10. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn politieke overtuiging of om andere redenen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran.
Afvalligheid
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat hij zijn afvalligheid openlijk zal uitdragen of dat hij toegedicht afvallige is. Aangezien eiser in beroep niet heeft vermeld in welk opzicht het standpunt van verweerder ontoereikend is, bestaat er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Kennismaking met het Christendom
12. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat niet is gebleken van een diepgaande overtuiging van het Christendom. Nu eiser in beroep niet heeft vermeld in welk opzicht het standpunt van verweerder ontoereikend is, is niet gebleken van een gegronde vrees voor vervolging vanwege het kennisnemen van het Christendom.
Kennelijk ongegrond
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser niet ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Eiser is ergens begin 2017 illegaal Nederland ingereisd en heeft pas op 20 december 2020 een asielverzoek heeft ingediend. Hij heeft zich dan ook niet zo spoedig mogelijk gemeld. Dat eiser in detentie heeft gezeten is geen verschoonbare reden, omdat hij ook tijdens zijn detentie asiel had kunnen aanvragen. Dat hij dit pas jaren later heeft gedaan moet voor rekening en risico van eiser blijven.
Wat is de conclusie?
14. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Het beroep is ongegrond. Dit geldt ook voor het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie onder meer in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, r.o. 4.
4.Zie bovenaan pagina 10 van het nader-gehoor.
5.Zie pagina 37 van het nader-gehoor.