ECLI:NL:RBDHA:2022:1390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
09-224567-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hockeystick in Delft

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 20 augustus 2021 in Delft, waar de verdachte met een hockeystick meerdere keren op het hoofd en de rug van het slachtoffer sloeg. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer, en oordeelt dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van vijf jaren, waarbij de ernst van het letsel van het slachtoffer, dat onder andere bestond uit zeer ernstig hersenletsel, zwaar meeweegt in de beslissing. Het slachtoffer heeft langdurige en blijvende schade opgelopen door het geweld, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwt. De rechtbank wijst ook de vordering van de benadeelde partij toe, die een schadevergoeding van € 25.273,80 vorderde, en legt de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaart het bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en legt een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist, omdat de ernst van het feit onvoldoende tot uiting kwam in de eis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/224567-21
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum en plaats]
BRP-adres: [adres] te Den Haag,
op dit moment gedetineerd in het detentiecentrum Rotterdam,
Portelabaan 7, 3045 AT Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Mantz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 augustus 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met
kracht met een hockeystick, althans een zwaar voorwerp, meermalen op het hoofd
en/of de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 20 augustus 2021 te Delft aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig en blijvend hersenletsel door
meerdere bloedingen en kneuzingen van de hersenen, heeft toegebracht door
meermalen met kracht met een hockeystick, althans een zwaar voorwerp, op het
hoofd en/of de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het requisitoir van de officier van justitie worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op enig moment het opzet heeft gehad om de aangever te doden, noch om hem ernstig letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de raadsman worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal onderzoeksnummer DH5R021045, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 186).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 21 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 41):
[Plaats delict] te Delft
Op 20 augustus 2021 heb ik ruzie gekregen met mijn bovenbuurman van nummer 75. Deze bovenbuurman heeft mij met een hockeystick meerdere malen op het hoofd geslagen. Ook ben ik vier keer op mijn rug geslagen. Ik heb letsel aan mijn hoofd en moet naar het ziekenhuis.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [vriendin van de aangever] , opgemaakt op 27 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 119):
V: Wat is er op 20 augustus 2021 precies gebeurd?
A. [slachtoffer] ziet op de beveiligingscamera’s dat de bovenbuurman met een hockeystick bij de voordeur staat. Ik doe de voordeur open met bedoeling om de bovenbuurman weer naar boven te jagen. Ik zie dat [slachtoffer] langs mij heen schiet en ik ga naar binnen. Daarna komt [slachtoffer] naar binnen met een bloedend hoofd.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 82 en 84):
Ik heb camerabeelden afkomstig van een camera uit de woning gelegen aan de [Plaats delict] te Delft uitgekeken.
20 augustus 2021
[verdachte] loopt ter hoogte van de woning [Plaats delict] achterwaarts via het trottoir de straat op. [verdachte] heeft een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand. Er verschijnt een man in beeld. Deze man loopt in de richting van [verdachte] .
4. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 22 augustus 2021 door artsen Roelofsen (arts-assistent) en Versluis (intensivist), voor zover inhoudende (p. 46 en 47):
Medische informatie betreffende:
Voornamen: [slachtoffer]
Achternaam: [slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Bloeduitstortingen
- flank links
- bovenbeen achterzijde links
- onderbeen achterzijde links
- voorhoofd links
allen in de vorm van hockeystick.
B.
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
Ja bevestigd met CT-scan.
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies?
Ja
C. Storingen in het bewustzijn?
Ja
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
21-08-2021
E. Overige van belang zijnde informatie
Zeer ernstig hersenletsel door meerdere bloedingen en kneuzingen van de hersenen, waarvoor neurochirurgische operatie (acuut). Op dit moment nog verlaagd bewustzijn.
F. Geschatte duur van de genezing:
Waarschijnlijk geen/nooit volledig herstel, langdurig revalidatietraject en blijvende hersenschade.
5. Een geschrift, te weten een Rapport forensisch geneeskundig onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, op 31 december 2021 opgemaakt en ondertekend door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, deskundige op het gebied van Forensische Geneeskunde, voor zover inhoudende (niet doorgenummerd):
Blijkens de ontvangen medische gegevens had [slachtoffer] letsel opgelopen
bestaande uit een bloeduitstorting aan de buitenzijde van de hersenvliezen met dientengevolge een levensbedreigende drukverhoging in de schedel. Dit is een acute levensbedreigende toestand waarbij door druk op de hersenstam belangrijke vitale functies kunnen uitvallen. Indien in een dergelijk geval niet tijdig en adequaat neurochirurgisch wordt ingegrepen vallen de vitale functies zoals temperatuurregulatie, hartslag, ademhaling en bloeddruk uit, met overlijden tot gevolg.
Dergelijk letsel is passend bij de inwerking van (tenminste één) hevige uitwendige botsende geweldinwerking op de schedel door één (of meerdere) harde voorwerp(en) en/of uitsteeksel(s).
Uitwendig werd er in het medisch dossier een huidbeschadiging beschreven aan het hoofd en werden bloeduitstortingen beschreven aan de achterzijde van het linkerboven- en - onderbeen, aan de linkerheup en de bil en werd een 'hematoom/afdruk hockeystick' op de rug beschreven.
Op het fotomateriaal waren bloeduitstortingen en huidafschavingen aan de rug
zichtbaar en een gebied bedekt met op bloed gelijkende substantie op het behaarde
hoofd alwaar zich hoogstwaarschijnlijk een huidbeschadiging bevond. De letsels aan de rug berusten waarschijnlijk op een bloeduitstorting met oppervlakkige huidbeschadiging, opgeleverd door uitwendig botsend mechanisch geweld gepaard gaande met frictie en kraswonden, opgeleverd door krassen met een of meerdere puntige uitsteeksels.
De deels ronde/ovale bloeduitstorting met plaatselijk huidafschaving aan de
rug kan passen bij slaan met een voorwerp met een (deels) overeenkomstige vorm. Het halfronde, C-vormige uiteinde van de hockeystick kan, evenals andere (deels) halfronde/halfovale voorwerpen, derhalve in aanmerking komen als veroorzakend voorwerp.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feitelijke handelingen
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 20 augustus 2021 in Delft de [slachtoffer] meerdere keren met een hockeystick heeft geslagen, waaronder op het hoofd en de rug.
De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de camerabeelden. Op deze beelden is te zien dat de verdachte met een hockeystick voor de deur van de aangever stond, dat de aangever vervolgens naar buiten is gegaan en dat het tot een aanvaring tussen beiden is gekomen. Het daadwerkelijke gevecht is niet op de camerabeelden vastgelegd, maar de [vriendin van de aangever] , heeft gezien dat de aangever direct na het incident binnenkwam met een bloedend hoofd.
Bovendien past het bij de aangever vastgestelde letsel bij de verklaring van de aangever. Bij hem zijn bloeduitstortingen op de flank, het bovenbeen, het onderbeen en het voorhoofd geconstateerd. Daarbij wordt in de geneeskundige verklaring opgemerkt dat deze bloeduitstortingen alle in de vorm van een hockeystick zijn. Daarnaast is er sprake van zeer ernstig hersenletsel door meerdere bloedingen en kneuzingen van de hersenen, waarvoor acuut een neurochirurgische operatie nodig was. De aangever had op dat moment een verlaagd bewustzijn. Geschat wordt dat er waarschijnlijk geen volledig herstel zal plaatsvinden, dat een langdurig revalidatietraject zal volgen en dat er sprake is van blijvende hersenschade.
Uit het NFI-rapport blijkt dat het letsel aan het hoofd passend is bij de inwerking van ten minste één hevige uitwendige botsende geweldinwerking op de schedel door een hard voorwerp. Ook de letsels aan de rug berusten waarschijnlijk op een bloeduitstorting met oppervlakkige huidbeschadiging, opgeleverd door uitwendig botsend mechanisch geweld gepaard gaande met frictie en kraswonden. De deels ronde/ovale bloeduitstorting met plaatselijk huidafschaving aan de rug kan passen bij slaan met een voorwerp met een (deels) overeenkomstige vorm De deskundige heeft geconcludeerd dat het C-vormige uiteinde van een hockeystick in aanmerking kan komen als veroorzakend voorwerp.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het bij de aangever geconstateerde letsel is veroorzaakt door het slaan met een hockeystick.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedraging van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van het door de verdachte aangewende geweld zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking. De verdachte heeft de aangever meerdere malen geslagen met een hockeystick, waarbij hij ook het hoofd van de aangever heeft geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat hoofd één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam is en dat op het hoofd toegepast geweld tot de dood kan leiden. In dit geval is zeer ernstig hersenletsel bij de aangever ontstaan. Door het slaan op het hoofd zijn meerdere bloedingen in en kneuzingen van de hersenen ontstaan, waarvoor acuut een neurochirurgische operatie nodig was. Uit het NFI-rapport volgt dat dit een acute levensbedreigende situatie was, waarbij door druk op de hersenstam belangrijke vitale functies konden uitvallen. Indien in een dergelijk geval niet tijdig en adequaat neurochirurgisch wordt ingegrepen vallen de vitale functies zoals temperatuurregulatie, hartslag, ademhaling en bloeddruk uit, met overlijden tot gevolg. Bij het met kracht slaan met een hockeystick op het hoofd, zoals in dit geval, is de kans aanmerkelijk dat dodelijk letsel wordt veroorzaakt.
Het met een hockeystick op het hoofd van de aangever slaan, moet naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat de verdachte door zo te handelen die aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De rechtbank heeft in het procesdossier geen aanwijzingen gevonden die contra-indicaties opleveren. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, een poging doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 20 augustus 2021 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een hockeystick, meermalen op het hoofd en de rug van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte moest zichzelf en zijn zoontje verdedigen tegen de aanval van de aangever en [vriendin van de aangever] . Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Uit niets blijkt dat sprake was van een noodweersituatie en daarnaast zocht de verdachte zelf de confrontatie op.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Toedracht van het incident
De verdachte heeft verklaard dat hij de hockeystick pas heeft gepakt nadat hij klappen had gekregen met een ijzeren stok van de [vriendin van de aangever] , en daarna met een houten stok van de aangever zelf. De verdachte heeft verklaard dat hij eerst heeft geprobeerd om de aangever af te weren met zijn handen, dat hij vervolgens om hem heen kon lopen en uit de hal van zijn eigen woning de hockeystick heeft kunnen pakken. Daarna heeft er een soort ‘zwaardgevecht’ plaatsgevonden tussen hem en de aangever. Op een bepaald moment is de aangever zijn stok verloren, waarna de verdachte de aangever heeft geraakt met de hockeystick.
De rechtbank gaat er echter van uit dat de verdachte met een hockeystick voor de deur van de aangever is gaan staan en niet pas later – toen het gevecht bezig was – de hockeystick heeft gepakt. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt naar het oordeel van de rechtbank haar weerlegging in het volgende. [vriendin van de aangever] heeft verklaard dat de aangever op de beveiligingscamera’s zag dat de verdachte met een hockeystick voor de voordeur stond. Hij heeft dit tegen [vriendin van de aangever] gezegd en daarna heeft hij 112 gebeld. [vriendin van de aangever] heeft verklaard dat ze daarom naar de voordeur is gelopen met de bedoeling om de verdachte weg te jagen. Zij heeft toen “dingen” tegen de buurman groepen. Daarna zag zij de aangever langs haar heen naar buiten schieten. [vriendin van de aangever] heeft verklaard dat de aangever geen stok bij zich had. De verklaring van [vriendin van de aangever] wordt ondersteund door de inhoud van het meldkamergesprek, waarin de aangever en [vriendin van de aangever] te horen zijn, en de camerabeelden. Het meldkamergesprek duurde 2.01 minuten. Uit het meldkamergesprek blijkt dat de aangever in zijn woning met de centralist van de meldkamer in gesprek was en dat [vriendin van de aangever] toen ook nog binnen was. Hij heeft tijdens dat gesprek gezegd dat iemand iets bij de brievenbus aan het doen was en hij riep: “Schat dicht laten!” De aangever heeft daarna gezegd: “Hij loopt met een hockeystick te slaan hierzo. Dit loopt uit de hand.”. Uit het meldkamergesprek volgt dat de verdachte op het moment dat de aangever 112 belde met een hockeystick voor de deur stond en niet dat de verdachte - zoals hij zelf heeft verklaard - deze hockeystick op een later moment heeft gepakt toen hij met een houten stok werd aangevallen. Uit de camerabeelden blijkt bovendien dat de aangever geen houten stok in zijn handen had op het moment dat hij naar buiten liep.
Daar staat tegenover dat de verdachte steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd. In zijn verklaringen heeft hij concreet omschreven wat er gebeurd zou zijn, terwijl tussen die verklaringen opmerkelijke verschillen en tegenstrijdigheden bestaan. Daarnaast constateert de rechtbank op basis van de tijdstempels op de beelden dat het incident, vanaf het moment dat [vriendin van de aangever] door de voordeur moet zijn gelopen, ongeveer 20 seconden heeft geduurd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de gebeurtenissen zoals door de verdachte zijn beschreven in dit korte tijdsbestek hebben kunnen plaatsvinden. Een groot deel van de door de verdachte beschreven gebeurtenissen, waaronder dat de aangever met een houten stok naar buiten liep, worden bovendien niet bevestigd door de camerabeelden. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de verklaringen van de verdachte als onaannemelijk terzijde schuift.
Nu de verklaring van [vriendin van de aangever] wordt ondersteund door het meldkamergesprek en de camerabeelden en de verklaring van de verdachte onaannemelijk is, acht de rechtbank de verklaring van [vriendin van de aangever] betrouwbaar en zal de rechtbank van haar verklaring uitgaan bij de beantwoording van de vraag of de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Noodweer
Voor een succesvol beroep op noodweer is ten eerste vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn. Gedragingen van de verdachte die aan een wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan kunnen onder bijzondere omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer (of noodweerexces).
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een hockeystick voor de deur van de aangever is gaan staan. De directe aanleiding daarvoor is niet helemaal duidelijk. Volgens de verdachte hadden de onderburen tegen het plafond gebonkt en het ruitje van zijn voordeur ingeslagen. Uit het dossier blijkt dat sprake was van stankoverlast van de kippen van de onderburen. Volgens de onderburen had de verdachte eerder op de avond bleekmiddel of sop in hun tuin gegooid. Zeker is wel dat de verdachte en zijn onderburen, de aangever en [vriendin van de aangever] , al langer in onmin met elkaar leefden en zich blijkbaar op de avond van de 20e augustus (weer) een incident had voorgedaan. De verdachte is daarop voor de deur van de buren gaan staan met een potentieel slagwapen, terwijl hij wist dat hij op de beveiligingscamera van de buren te zien was en belde niet aan om over het incident te praten. De verdachte heeft ook verklaard dat [vriendin van de aangever] hem eerder eens met een stok had geslagen. Uit dit een en ander leidt de rechtbank af dat de verdachte zijn onderburen wilde provoceren tot een gewelddadige confrontatie, die ook is gevolgd. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Bovendien is het geweld dat door de verdachte is gebruikt buitenproportioneel. Niet is gebleken dat de aangever een stok bij zich had, terwijl de verdachte wel met een hockeystick in zijn hand stond. De verdachte heeft de aangever toen zo hard met de hockeystick op het hoofd geslagen dat er ernstig hersenletsel is ontstaan. Dit geweld van de verdachte staat niet in verhouding met het slaan met de blote handen door de aangever. Door te handelen als de verdachte heeft gedaan is niet aan het proportionaliteitsvereiste voldaan en kan geen sprake zijn van noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ook voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat er sprake geweest zou kunnen zijn van putatief noodweer.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt. Van putatief noodweer is evenmin sprake.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake moet zijn. Dat is onder meer het geval als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, verder is gegaan dan geboden was. Zoals hiervoor onder 4.3 bij de bespreking van het beroep op noodweer is vermeld, kunnen onder bijzondere omstandigheden gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. Het beroep op noodweerexces stuit eveneens af op de bij de beoordeling van het beroep op noodweer beschreven situatie waarin de verdachte zichzelf heeft gebracht. Overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte ten tijde van het slaan met de hockeystick van de aangever sprake was van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Putatief noodweer
Voor een geldig beroep op putatief noodweer moet sprake zijn van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte. Daarvan is sprake als de verdachte niet alleen kon, maar ook redelijkerwijs mocht menen dat hij zichzelf of een ander moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat van een dergelijke situatie sprake was
.Dit is ook niet door de verdediging onderbouwd. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom eveneens verworpen.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod met elektronische monitoring.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, bij een eventuele bewezenverklaring en strafoplegging, rekening te houden met de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, in het bijzonder de confrontatiezoekende rol van de aangever en zijn vriendin, maar ook de impact die het voorarrest heeft gehad op de verdachte en zijn gezin. Deze omstandigheden zouden volgens de raadsman zwaar strafverminderend moeten meewegen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de aangever meerdere malen met een hockeystick te slaan, onder meer op diens hoofd. De aangever heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Er was sprake van meerdere bloedingen en kneuzingen van de hersenen, waardoor de aangever met spoed geopereerd moest worden. Hij heeft hierna drie dagen in coma gelegen. Op 7 september 2021 is de aangever overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. Uit de slachtofferverklaring die op zitting namens de aangever is afgelegd blijkt dat hij op dat moment niet kon staan, lopen en rechtop zitten. Hij kon nauwelijks praten en had moeite met slikken. Op dit moment is de aangever nog steeds bezig met het revalidatietraject. Hij is nog steeds niet goed verstaanbaar. Zijn rechterarm kan hij nog maar een klein stukje optillen en niet goed draaien. Ook heeft hij een tweede operatie gehad, waarbij een stuk schedel is weggehaald. Hij moet daarom altijd een gipsen helm op en hij zal nogmaals moeten worden geopereerd om zijn schedel te herstellen. Hij heeft ook problemen met zijn linkeroog en ook met zijn kortetermijngeheugen. Hij vergeet dingen die tegen hem gezegd worden en hij kan zich niet lang concentreren. Het is maar de vraag in hoeverre de aangever (volledig) zal herstellen. Het door de verdachte gepleegde geweld had tot een fatale afloop kunnen leiden. Nog afgezien van de gevolgen voor de aangever, draagt dergelijk geweld, zeker als het midden op straat wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is in het verdere verleden wel veroordeeld voor geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 november 2021. De reclassering heeft geconcludeerd dat de verdachte zijn leven over het algemeen genomen redelijk op orde lijkt te hebben. Zijn leefomstandigheden kunnen niet in verband worden gebracht met het delict. Nu de verdachte wel eerder werd veroordeeld voor een geweldsdelict kan dit volgens de reclassering duiden op een delictpatroon betreffende agressie-incidenten. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
Strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden. Deze straf is in overeenstemming met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd De rechtbank legt hiermee een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de ernst van het feit naar het oordeel van de rechtbank daarin onvoldoende tot uiting komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van
Strafvordering.
Bij deze uitkomst wijst de rechtbank het verzoek om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 25.273,80 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 273,80 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft daarbij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen kan worden. De officier van justitie heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken, althans moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering zich niet leent voor afdoening in het strafproces en heeft hij subsidiair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Pas over enige tijd zal duidelijk worden of er nog sprake is van blijvend letsel bij de aangever en er wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de reeds voor 20 augustus 2021 bestaande medische tekortkomingen en welke schade ten gevolge van het incident op 20 augustus 2021 is ontstaan. Verder zal in een civiele procedure ook beter de mate van eigen schuld van de benadeelde partij uitgezocht kunnen worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 273,80.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, in de vorm van pijn, fors letsel en tot op heden fysieke beperkingen. De benadeelde partij wordt ernstig beperkt in zijn functioneren, op zowel lichamelijk als cognitief gebied. Daarnaast is hij angstig en emotioneel en staat hij op de wachtlijst voor behandeling bij een psycholoog. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aan toewijzing van de vordering niet in de weg staat dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank zal daarom de schade toewijzen die geleden is tot de datum van dit vonnis. De rechtbank acht verder voldoende onderbouwd dat de huidige beperkingen het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Dat voor de pleegdatum van dit feit mogelijk ook al fysieke beperkingen bestonden, doet niets af aan causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en de huidige beperkingen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de immateriële schade, geleden tot de datum van dit vonnis, naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering geheel toewijzen, namelijk tot het bedrag van € 25.273,80.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente wat de immateriële schade betreft toewijzen met ingang van 20 augustus 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Wat de materiële schade betreft wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van de datum waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend, 21 januari 2022, omdat de datum waarop deze schade (het totaal van de eigen bijdragen in de kosten van taxiritten van en naar het ziekenhuis en het revalidatiecentrum) is ontstaan onduidelijk is.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 25.273,80, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding vanaf 20 augustus 2021 en over de materiële schadevergoeding vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst af het verzoek om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 25.273,80 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 25.000,00 vanaf 20 augustus 2021 en over een bedrag van € 273,80 vanaf 21 januari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 25.273,80, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 25.000,00 vanaf 20 augustus 2021 en over een bedrag van € 273,80 vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 161 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Hockeystick;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: drie keer 1 STK “onderdeel van”.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2022.