ECLI:NL:RBDHA:2022:13903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/3747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden na seksueel geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend tot wijziging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die oorspronkelijk was verleend op basis van verblijf als familie- of gezinslid. Eiser verzocht om wijziging naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat hij stelde slachtoffer te zijn van seksueel geweld door zijn voormalige partner. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk slachtoffer is geworden van dergelijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken, waaronder een algemene brochure over seksueel geweld en een medisch journaal, onvoldoende waren om de claims van eiser te onderbouwen. Eiser had ook geen aangifte gedaan bij de politie, wat essentieel was voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [land] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2022 (het primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [naam persoon] ’ in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, het onderzoek op 19 oktober 2022 heropent om eiser in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen met stukken, met een termijn van vier weken.
Bij brief van 16 november 2022 heeft eiser een stuk overgelegd en verzocht de termijn te verlengen. De rechtbank heeft de termijn verlengd tot 1 december 2022.
Op 21 november 2022 heeft eiser nog een stuk overgelegd.
Nu beide partijen naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 2 december 2022 hebben aangegeven niet op een nadere zitting gehoord te willen worden heeft de rechtbank op 14 december 2022 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit en is geboren op 23 december 1977. Hij heeft op 21 september 2018 een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor verblijf bij zijn toenmalig partner [naam persoon] (referente). Deze mvv-aanvraag is door verweerder ingewilligd en aan eiser is per 5 december 2018 een verblijfs-vergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [naam persoon] ’, geldig tot 5 december 2023. Bij beschikking van 1 juni 2021 is de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 23 december 2020 vanwege beëindiging van de relatie met referente. Dit besluit staat in rechte vast.
1.1.
Op 3 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiser verzoekt om deze wijziging omdat de relatie met referente is verbroken door seksueel geweld waarvan hij slachtoffer is geworden.
Bestreden besluit
2. In het primair besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de aan-gevraagde vergunning. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van (seksueel) geweld op grond waarvan zijn relatie is verbroken. Verder is niet is gebleken dat deze weigering een schending oplevert van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Ook is niet aangetoond dat sprake is van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij voert aan dat hij het seksuele geweld wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt met de door hem overgelegde bewijsstukken: een brochure over seksueel geweld, een medisch journaal van zijn huisarts en gegevens over een gesprek met de politie. Verweerder kent volgens eiser ten onrechte geen bewijskracht toe aan deze stukken. Eiser meent dat er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard omdat hij zwaar seksueel is mishandeld door referente. Tot slot stelt eiser dat verweerder onterecht is voorbij gegaan aan de hoorplicht op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die wegens bijzondere individuele omstandigheden blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
4.1.
Op grond van paragraaf B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) verleent de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
De IND beschouwt op grond van paragraaf B9/20.2. van de Vc als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
- recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of
- een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambts-halve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.
Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
- de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat met het overleggen van een algemene brochure over seksueel geweld van de politie niet de specifieke situatie van eiser wordt onderbouwd. Dit stuk kan dus niet worden aangemerkt als objectief bewijsstuk dat aannemelijk maakt dat eiser bij de politie een melding heeft gedaan over het specifiek hem aangedane seksuele geweld. Eiser heeft verder een kopie overgelegd van een afsprakenkaart waaruit blijkt dat er een gesprek heeft plaatsgevonden bij de politie. Er zijn op dit document onder het kopje ‘Persoonlijke gegevens’ twee namen opgeschreven van (naar de rechtbank aanneemt) medewerkers van de politie, een plaatsnaam, een telefoon- en zaaknummer en een datum. Uit dit stuk volgt niet wat de inhoud van dit gesprek is geweest. Verweerder heeft mogen stellen dat dit stuk zonder enige concretisering over wat besproken zou zijn geweest tijdens dit gesprek onvoldoende is om als bewijs aan te dienen voor een aangifte of een melding huiselijk geweld.
Ter zitting heeft eiser gesteld meerdere meldingen te hebben gedaan bij de politie en dat hij pogingen heeft gedaan om deze meldingen op te vragen. Eiser stelde dat de politie deze meldingen niet wilde verstrekken. De rechtbank heeft eiser per brief van 19 oktober 2022, waarbij het onderzoek is heropend, in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen, meer specifiek gegevens van de gestelde meldingen bij de politie. Hierop volgend heeft eiser tweemaal stukken van de politie overgelegd (gedateerd 25 oktober 2022 en 16 november 2022) waaruit blijkt dat zijn gemachtigde bij de politie heeft verzocht om gegevens. De brief van 25 oktober 2022 heeft betrekking op het verlenen van herstelverzuim ten aanzien van het overleggen van een identiteitsbewijs en een machtiging van eiser. Uit de brief van 16 november 2022 blijkt dat eiser een intakegesprek heeft gevoerd op 15 maart 2022 met de afdeling zeden van de politie waarvan hij al eerder de afsprakenkaart van had overgelegd. Uit deze brief blijkt dat een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt, dat niet is opgenomen in een strafrechtelijk dossier. Verder blijkt uit de brief dat er geen proces-verbaal van aangifte is opgemaakt en dat er geen opsporingsonderzoek heeft plaats- gevonden. Niet is dus gebleken dat eiser aangifte bij de politie heeft gedaan en/of dat er vervolging is ingesteld door het OM. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de wel door hem overlegde stukken niet aannemelijk maakt dat hij zich bij de politie heeft gemeld als slachtoffer van seksueel geweld door referente. Ook uit de genoemde brief van 16 november 2022 kan de rechtbank niet opmaken wat er besproken is in het intakegesprek. Nu essentiële politiegegevens in dit geval ontbreken wordt niet voldaan aan bewijsmiddelennorm van de verblijfsvergunning.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich gezien het bovenstaande niet ten onrechte op het standpunt dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt het slachtoffer te zijn geweest van seksueel geweld dat heeft geleid tot verbreking van de relatie. Het feit dat volgens het journaal van de huisarts letsel is geconstateerd maakt dit oordeel niet anders nu paragraaf B9/20.2. van de Vc cumulatief bewijs vereist (dus zowel politiegegevens als medische informatie). Dit letsel is, zoals verweerder terecht stelt, geruime tijd na de verbreking van de relatie geconstateerd. Mogelijk is eiser na de verbreking van de relatie in december 2020 nog door referente seksueel is misbruikt, maar omdat hij de datum van verbreking van de relatie niet heeft betwist en verder niets heeft gesteld over seksueel geweld dat eventueel voortduurde na het verbreken van de relatie, kan de rechtbank op basis van dat enkele letsel niet tot het oordeel komen dat aannemelijk is dat er seksueel geweld binnen de relatie heeft plaatsgevonden.
Gezien het voorgaande kunnen de overgelegde stukken niet worden aangemerkt als objectief verifieerbaar bewijs waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de relatie van eiser met referente is verbroken wegens seksueel geweld.
6. De beroepsgrond dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar faalt.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voor-hand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. Eiser heeft na het indienen van zijn pro-forma bezwaarschrift geen nadere bezwaargronden ingediend, hoewel hij daar wel een termijn voor had gevraagd – en gekregen. Ook heeft hij niet gevraagd om te worden gehoord.
Nu eiser in zijn (summiere) gronden van bezwaar geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren heeft gebracht, is aan de hiervoor genoemde maatstaf voldaan.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking eiser meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten nader te onderbouwen, zowel door de rechtbank als door verweerder.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.