In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Marokkaanse afkomst. De eiser had op 26 januari 2021 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 november 2021 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser niet verscheen, maar zijn gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij problemen had met zijn stiefvader en dat er geen adequate opvang in Marokko zou zijn, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er adequate opvang voor de eiser in Marokko aanwezig is, met name bij zijn moeder, met wie hij nog contact heeft. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.