4.2Verder is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder ook in de besluitvorming mocht betrekken dat eiser een uitgebreide justitiële documentatie heeft en hij ook nog tijdens de bezwaarfase meerdere malen is aangehouden voor onder meer winkeldiefstal. Het bestreden besluit betreft een volledige heroverweging van het primaire besluit, waarbij verweerder ook recente ontwikkelingen betrekt. Los van de vraag of eiser voor de verschillende zaken al dan niet onherroepelijk is veroordeeld, bevestigen die incidenten het beeld dat eiser niet over voldoende middelen beschikt om in Nederland in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en overlast veroorzaakt. Verweerder heeft dit in de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen meewegen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belangenafweging in het kader van het opleggen van de verwijderingsmaatregel onzorgvuldig is uitgevoerd. De verschillende niet meegewogen belangen die eiser in zijn beroepsgronden noemt, namelijk zijn affiniteit met de Nederlandse arbeidsmarkt en zijn reële kans op arbeid, zijn onder 4 door de rechtbank besproken en niet aannemelijk geacht. Alhoewel uit het gehoor blijkt dat eiser stelt een uitkering in Engeland te hebben, heeft eiser die stelling tot op heden niet met stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiser over het afwachten van (de ontvangst van) een uitkering verklaard dat de wachtperiode zeven dagen duurt. Die termijn van zeven dagen was ten tijde van het primaire besluit dan ook al ruimschoots verstreken, wat maakt dat niet ingezien wordt waarom hierin een reden gelegen is van de verwijderingsmaatregel af te zien.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte een vertrektermijn van 28 dagen had opgelegd, nu die vertrektermijn in lijn met de Verblijfsrichtlijneen maand dient te bedragen. Dit gebrek heeft verweerder echter in het bestreden besluit hersteld. Daarbij heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser met het opleggen van een foutieve vertrektermijn niet in zijn belangen is geschaad. Het indienen van bezwaar heeft immers opschortende werking, wat maakt dat eiser in de periode van meerdere maanden tussen het primaire besluit en het bestreden besluit niet verplicht was om Nederland te verlaten. In beroep heeft eiser die stelling bestreden, maar niet aangevoerd of en hoe hij toch in zijn belangen zou zijn geschaad.
7. De rechtbank ziet in overweging 79 van het arrest F.S geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een vertrektermijn van een maand is opgelegd. Uit de tekst van deze rechtsoverweging dat de ‘termijn om het grondgebied van een gastland te verlaten niet korter mag zijn dan één maand na de datum van kennisgeving van het verwijderingsbesluit aan de betrokkene’, vloeit, anders dan eiser stelt, niet voort dat verweerder in elk terugkeerbesluit moet motiveren waarom een vertrektermijn van één maand en niet een langere vertrektermijn wordt opgelegd. Ook het betoog van eisers gemachtigde op zitting dat uit voornoemde rechtsoverweging volgt dat verweerder bij het opleggen van elk terugkeerbesluit een apart gehoor moet houden waarin wordt gevraagd naar nog af te wikkelen belangen in Nederland om aan de hand daarvan te bepalen welke vertrektermijn wordt opgelegd, slaagt daarom niet. Eiser is gehoord voorafgaand aan het opleggen van het Terugkeerbesluit en hierbij is gevraagd naar zijn belangen bij het verblijf hier in Nederland. Verder ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder duidelijker had moeten motiveren hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen en op welke gronden hij kan terugkeren.
8. Op zitting heeft eisers gemachtigde aangevoerd dat in het bestreden besluit op pagina zes nog steeds staat genoemd dat de vertrektermijn vier weken bedraagt, wat maakt dat het besluit een gebrek bevat. De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit voldoende kenbaar is dat de vertrektermijn, in tegenstelling tot wat is meegedeeld in het primaire besluit, één maand betreft. Verweerder heeft namelijk daarbij vermeld dat het bezwaar van eiser wordt gevolgd op dit punt en dat de termijn van vier weken niet overeenkomstig het Unierecht is. De laatste twee pagina’s van het bestreden besluit die standaardoverwegingen met sterretjes en een herhaalde handtekening van de beslismedewerker bevatten, betreffen duidelijk abusievelijk opgenomen tekst die niet afdoet aan de gemotiveerde inhoud van de eerste vijf pagina’s van het bestreden beluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.