ECLI:NL:RBDHA:2022:14041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.23667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en afweging van lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser is op 7 november 2022 in Nederland aangehouden en heeft geen rechtmatig verblijf. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser een bevel tot terugkeer naar Duitsland opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat, hoewel eiser kampt met serieuze psychische klachten, hij onder behandeling staat van een psychiater en toegang heeft tot medische zorg in het detentiecentrum. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet had hoeven volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, aangezien eiser ondanks het bevel terug te keren naar Duitsland, opnieuw in Nederland is aangetroffen en strafrechtelijk is aangehouden. De rechtbank wijst erop dat eiser op 25 november 2022 melding heeft gemaakt van suïcidaliteit, maar dat er geen medische verklaring is dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is voor eiser en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

0RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.G. Lenstra - Kärger. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [datum] 1997. Eiser is op 7 november 2022 in Nederland strafrechtelijk aangehouden op grond van de Wet op de identificatieplicht. Gebleken is toen dat eiser tot 20 oktober 2023 verblijfsrecht heeft in Duitsland en hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verweerder heeft eiser op 7 november 2022 een bevel tot terugkeer naar Duitsland uitgereikt. Verweerder heeft ook in het systeem gesignaleerd dat eiser voor een halfjaar Nederland niet mag betreden. Eiser heeft hierna Nederland verlaten. Eiser is op 19 november 2022 strafrechtelijk aangehouden als verdachte van diefstal in Haarlem. Diezelfde dag is eiser overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Op 20 november 2022 is eiser gehoord, waarna verweerder hem de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser zal op 2 december 2022 worden uitgezet naar Duitsland.
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder had moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Het is namelijk onduidelijk wat er precies op 7 november 2022 is gebeurd. Onduidelijk is of hem toen al door verweerder kenbaar is gemaakt dat hij naar Duitsland moest en dat in het systeem geregistreerd zou worden dat hij voor een half niet meer naar Nederland mocht terugkeren. Eiser heeft niet begrepen dat hij niet meer in Nederland welkom was. Uit het ‘HV21 Formulier bijzonderheden zaak’ blijkt dat op 10 november 2022 het opmaken van het bevel van terugkeer vanwege een storing in het systeem niet mogelijk was. De ‘M106-B Proces-verbaal van gehoor bij bevel zich onmiddellijk te begeven naar lidstaat van verblijf’ is pas achteraf op 14 november 2022 opgemaakt, terwijl het gehoor op 7 november 2022 had plaatsgevonden. Daarbij komt dat eiser een verblijfsrecht in Duitsland, waardoor verweerder ook had moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel.
2.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, is de ‘M106-B Proces-verbaal van gehoor bij bevel zich onmiddellijk te begeven naar lidstaat van verblijf’ van 14 november 2022 op ambtseed opgemaakt. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de verbalisant eiser na het gehoor dat plaatsvond op 7 november 2022 het bevel heeft uitgevaardigd en dat hij hierbij is geïnformeerd over de gevolgen van het niet nakomen van deze maatregel zoals die zijn vermeld in het bevel. Eiser is medegedeeld:
-dat hij daardoor in Nederland geen verblijf op grond van een vrije termijn zal hebben;
-dat hij voor de duur van 6 maanden als zodanig zal worden gesignaleerd;
-dat hij via de Nederlandse vertegenwoordiging in het land waar hij legaal verblijf heeft kan kennisnemen van een signalering, om opheffing kan verzoeken en bezwaar kan aantekenen.
Uit dit proces-verbaal blijkt dus duidelijk dat eiser het bovenstaande op 7 november 2022 is medegedeeld. Het enkele feit dat dit proces-verbaal later, namelijk op 14 november 2022, is opgemaakt, doet de rechtbank niet twijfelen aan de inhoud van dat op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Het enkele feit dat verweerder op de hoogte was van het feit dat eiser in Duitsland een verblijfsrecht heeft, betekent volgens de rechtbank ook niet dat verweerder op 20 november 2022 had moeten volstaan met een lichter middel. Op dat moment was namelijk gebleken dat eiser, in weerwil van het bevel en de mededelingen waarvan hij op de hoogte was gesteld, was teruggekeerd naar Nederland en op 19 november 2022 strafrechtelijk is aangehouden in Haarlem.
3. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij zich niet goed voelt en schizofrenie en depressies heeft. Eiser stelt dat hij vanwege zijn psychische klachten niet een lange tijd opgesloten kan zitten. Eiser heeft aangegeven dat hij afgelopen vrijdag op 25 november 2022 van plan was om suïcide te plegen en de arts die hem heeft onderzocht zou hebben gezegd dat eiser niet in detentie kon blijven.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring verweerder vragen heeft gesteld naar bijzondere (medische) feiten en omstandigheden waardoor in zijn geval vrijheidsontneming niet mogelijk is. Eiser heeft hierop aangegeven dat hij drie keer heeft geprobeerd om zelfmoord te plegen en dat hij lijdt aan schizofrenie en chronische depressie. Eiser heeft verder aangegeven dat zijn suïcidepogingen al lang geleden in Duitsland zijn gedaan en dat het daarna goed met hem is gegaan. Hij wordt in Duitsland behandeld en krijgt daar medicatie voorgeschreven. Op het moment van het gehoor geeft eiser aan dat hij verder gezond is, zich goed voelt, momenteel geen medicijnen gebruikt en die ook niet nodig heeft. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden in zijn afweging betrokken en in het bestreden besluit gewezen op het feit dat eiser te allen tijde een beroep kan doen op de medische zorgverlening in het Detentiecentrum. Voor mensen die zich met moeite kunnen handhaven (meestal mensen met psychische problemen) is in de detentie- en uitzetcentra gespecialiseerde zorg aanwezig. Als deze zorg niet voldoende kan worden gegeven, wordt een vreemdeling overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Verweerder heeft, gelet op de verklaringen van eiser en de medische voorzieningen op het moment van de oplegging van de maatregel van bewaring, kunnen afzien van het opleggen van een lichter middel.
3.2
Ter zitting heeft de rechtbank partijen vragen gesteld over de gebeurtenis op 25 november 2022. Eiser heeft toen aangegeven dat hij direct een arts heeft gesproken. Ook daarna heeft hij een arts gesproken aan wie hij alles over zijn mentale gezondheid kon vertellen en die zou hem niet (langer) geschikt voor detentie vinden. Verweerder heeft desgevraagd na de zitting contact met de regievoerder opgenomen om navraag te doen. Bij bericht van 28 november 2022 heeft verweerder aangegeven dat eiser zich op 25 november 2022 heeft gemeld bij de medische dienst met het verzoek hem onder observatie te plaatsen omdat eiser vreesde zichzelf iets aan te doen. Eiser is dezelfde dag nog op zijn verzoek terug gekomen. In de systemen van de medische dienst is niets opgenomen over een poging tot suïcide. Eiser is bekend bij de medische dienst en staat onder behandeling bij de psychiater. Een uitspraak dat eiser detentieongeschikt zou zijn is door (een arts van) de medische dienst niet gedaan, aldus verweerder.
De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel van bewaring op dit moment onevenredig bezwarend is voor eiser. Hoewel duidelijk is dat eiser kampt met serieuze psychische klachten, staat vast dat eiser onder behandeling van een psychiater staat en dat hij, indien zich problemen voordoen, zich tot de artsen kan wenden voor behandeling. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.