ECLI:NL:RBDHA:2022:14061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.25760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gemeenschapsonderdaan en de geldigheid van het verwijderingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Duitse gemeenschapsonderdaan, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2022 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via videoverbinding aanwezig waren, terwijl de gemachtigde van de verweerder in de zittingszaal aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser betwistte de geldigheid van het verwijderingsbesluit, dat volgens hem nietig was vanwege een onjuiste vertrektermijn. De rechtbank oordeelde echter dat de onjuiste vertrektermijn niet de rechtsgeldigheid van het gehele besluit aantastte, aangezien de eiser na het verkrijgen van het besluit niet is vertrokken en later is uitgezet naar Duitsland.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de staandehouding en de motivering van de maatregel van bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding rechtmatig was en dat de eiser zich niet aan zijn meldplicht had gehouden. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij zij geen onregelmatigheden in de maatregel van bewaring heeft vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en was aanwezig in de zittingszaal.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Duitse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Grondslag bewaring en geldigheid van het verwijderingsbesluit
3. Eiser voert aan dat geen sprake is van een geldig verwijderingsbesluit [1] dat kan dienen als grondslag voor de maatregel van bewaring. Het verwijderingsbesluit van 29 juni 2021 is nietig, nu in dit verwijderingsbesluit een vertrektermijn staat genoemd van vier weken. Deze termijn is in strijd met artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn [2] waarin is bepaald dat de vertrektermijn niet korter dan een maand mag zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2022. [3] De maatregel van bewaring is dan ook niet rechtmatig nu er geen rechtsgeldig verwijderingsbesluit aan ten grondslag ligt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de in het verwijderingsbesluit genoemde onjuiste vertrektermijn van vier weken niet tot gevolg dat de rechtsgeldigheid van het gehele verwijderingsbesluit is komen te vervallen. De rechtbank vindt hiervoor steun in het feit dat de Afdeling in de door eiser aangehaalde uitspraak artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn rechtstreeks heeft toegepast, omdat dit artikel een voldoende duidelijke en nauwkeurige verplichting oplegt. Daarbij komt dat eiser na het verkrijgen van het verwijderingsbesluit op 29 juni 2021 niet is vertrokken en hij na zijn inbewaringstelling op 20 april 2022 op 5 mei 2022 is uitgezet naar Duitsland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Staandehouding
5. Eiser voert aan dat zijn staandehouding niet goed is gemotiveerd. Uit de stukken blijkt niet duidelijk of de AVIM [4] het stadstoezicht heeft gebeld of dat stadstoezicht de AVIM heeft gebeld. Volgens eiser heeft de AVIM zijn vreemdelingrechtelijke bevoegdheid gedelegeerd aan stadstoezicht, nu de staandehouding deels is uitgevoerd door stadstoezicht. Dit is onrechtmatig en leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
6. De rechtbank stelt vast dat in het M105-formulier de vreemdelingrechtelijke aanleiding voor de staandehouding van eiser is beschreven. Hieruit volgt dat twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant naar de nachtopvang zijn gegaan nadat Stadstoezicht Tilburg eiser had aangetroffen op deze plek en de AVIM had gebeld. Hieruit volgt niet dat de staandehouding is uitgevoerd door Stadstoezicht Tilburg, maar slechts dat Stadstoezicht de AVIM op de hoogte heeft gesteld van de verblijfplaats van eiser. De staandehouding is verricht door de AVIM. Niet is gebleken van enige onrechtmatigheden bij deze staandehouding. De beroepsgrond van eiser treft geen doel.
Gronden van de maatregel
7. Eiser betwist zware grond 3b. Iedereen wist waar eiser met zijn vrouw verbleef zodat geen sprake is van het onttrekken aan het toezicht. Nu er geen rechtsgeldig besluit is waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt is zware grond 3c ook ten onrechte tegengeworpen. Eiser voert verder aan dat zware grond 3i niet feitelijk is gemotiveerd in de maatregel. Tot slot betwist eiser ook de lichte gronden 4c en 4d. Het was duidelijk waar eiser verbleef, namelijk de daklozenopvang. Verder blijkt uit het dossier dat eiser een briefadres had. Eiser was dan ook gewoon vindbaar. Nu eiser wordt onderhouden door zijn partner die een uitkering krijgt, beschikt hij tevens over voldoende middelen van bestaan.
8. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3i laten vallen. Ook heeft verweerder te kennen gegeven dat de lichte grond 4a in de besluitvorming wel aan eiser is tegengeworpen en toegelicht, maar alleen niet is aangekruist.
9. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De zware grond 3b is feitelijk juist. Uit de maatregel blijkt dat eiser zich na 27 september 2022 niet meer aan de aan hem opgelegde meldplicht heeft gehouden. Vervolgens is hij op 27 oktober 2022 MOB [5] gemeld. Zware grond 3c is ook feitelijk juist nu, gelet op wat onder rechtsoverweging 4 is overwogen, is gebleken dat eiser eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven. In de maatregel is tevens gemotiveerd waarom eiser zijn verblijf door zijn uitzetting op 5 mei 2022 niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, nu hij op dezelfde dag weer is teruggekeerd naar Nederland.
10. De beroepsgronden van eiser wat betreft de lichte gronden 4c en 4d worden niet gevolgd. Deze lichte gronden zijn door verweerder terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. In dit verband is het volgende van belang. Vaststaat dat eiser niet met een vaste woon- of verblijfsplaats staat ingeschreven in de BRP. [6] Dat eiser in de daklozenopvang verbleef en een briefadres had, maakt niet dat eiser een vaste woon- of verblijfplaats had. De enkele stelling dat eiser wordt onderhouden door zijn gestelde partner is verder niet voldoende voor het oordeel dat eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan. De motivering in de maatregel van bewaring volstaat.
Lichter middel en effectiviteit van het middel
11. Eiser doet een beroep op het (Unierechtelijk) evenredigheidsbeginsel en betwist de effectiviteit van het middel bewaring. De bewaring is volgens hem niet evenredig.
12. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring uitgebreid en voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Uit de toelichting op de maatregel blijkt dat aan eiser voorafgaand aan deze maatregel van bewaring een meldplicht is opgelegd en is aan hem de mogelijkheid geboden om middels documenten zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aan te tonen. Vaststaat dat eiser zich na 27 september 2022 niet meer aan de aan hem opgelegde meldplicht heeft gehouden. Ook heeft eiser niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om middels documenten zijn gestelde rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan te onderbouwen. Dat eiser in verband met een eerdere uitzetting ervoor kiest om weer terug te keren naar Nederland, heeft niet tot gevolg dat een volgende bewaring geen effectief middel is. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder kunnen overgaan tot het toepassen van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toetsing
13. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [7] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 15 van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).
2.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, identificatie en Mensenhandel.
5.Met onbekende bestemming vertrokken.
6.Basisregistratie Personen.
7.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.