ECLI:NL:RBDHA:2022:14111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.24396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting op 16 december 2022.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser voerde aan dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang voor asielzoekers in Italië.

De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een verslechtering van de situatie in Italië niet wordt gevolgd, aangezien deze vrees op speculatie is gebaseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24396

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat Italië zich niet langer aan haar internationale verplichtingen houdt. Hij stelt dat hij een reëel risico loopt dat hij bij overdracht zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser acht niet gegarandeerd dat, mede als gevolg van de in 2022 in Italië explosief toegenomen instroom van asielzoekers, hij vanaf zijn overdracht opvang zal verkrijgen. Daarnaast ligt het volgens eiser in de lijn der verwachting dat de nieuwe rechtse regering
van Italië uitvoering geeft aan haar verkiezingsbelofte tot het verder versoberen van de opvang voor asielzoekers en het verder uitkleden van de rechtspositie van asielzoekers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
5. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen [5] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Gelet op het arrest Jawo [6] , ligt de lat hiervoor hoog. Er moet sprake zijn van structurele tekortkomingen, en die tekortkomingen moeten een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen.
6. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Italië niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn stellingen, dat er structureel te weinig opvang is voor Dublinclaimanten, niet met bewijsstukken onderbouwd. Voor zover eiser stelt te vrezen dat hij in Italië geen opvang zal krijgen, heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat, indien eiser na de overdracht gebreken constateert in de opvangvoorzieningen, hij hierover dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
7. De vrees van eiser, dat de recente politieke ontwikkelingen in Italië tot een verslechtering van de situatie van asielzoekers in Italië zal leiden, wordt niet gevolgd. Deze vrees is vooralsnog op speculatie gebaseerd. Niet is gebleken dat de situatie voor Dublinterugkeerders dusdanig is veranderd dan wel op korte termijn zal veranderen, dat reeds op dit moment niet langer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien hebben de Italiaanse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497).
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218