ECLI:NL:RBDHA:2022:14111
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting op 16 december 2022.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser voerde aan dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang voor asielzoekers in Italië.
De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een verslechtering van de situatie in Italië niet wordt gevolgd, aangezien deze vrees op speculatie is gebaseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.