ECLI:NL:RBDHA:2022:14137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
622295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot opslagruimte en ontruiming in burenrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022, gaat het om een burenrechtelijk geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de toegang tot een opslagruimte. [Eiser] was tot 2006 eigenaar van meerdere appartementen in een complex, waaronder de opslagruimte die hij in gebruik had genomen. [Gedaagde], de huidige eigenaar van andere appartementen in hetzelfde complex, heeft in april 2021 het slot van de opslagruimte vervangen en [eiser] de toegang ontzegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de opslagruimte rechtmatig in gebruik had, maar dat hij zijn bezit heeft verloren toen [gedaagde] het slot verving. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] geen sterker recht heeft dan [eiser] en gelast hem om [eiser] toegang te verschaffen tot de opslagruimte. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom en proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/622295 / HA ZA 21/1103
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
advocaat: mr. R.P.R. Nolten te Rotterdam,
eiser,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
advocaat: mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
gedaagde.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 december 2021, met producties;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van de Vereniging van Eigenaren [adres 1] (VvE) aan de zijde van [gedaagde] met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van [eiser] met producties;
- het vonnis in incident van 16 maart 2022, waarbij de vrijwaring is afgewezen, met uitzondering van de proceskosten van het incident, welke beslissing is aangehouden;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties;
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van [gedaagde] met nagekomen producties;
- de mondelinge behandeling van 14 december 2022, alwaar beide partijen met hun advocaten zijn verschenen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, na een korte schorsing, met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting onmiddellijk in aanwezigheid van partijen en hun advocaten mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
2.1.
gelast [gedaagde] om binnen één dag na betekening van dit vonnis [eiser] toegang tot de opslagruimte (plaatselijk bekend als [adres 2] OPSLAGRUIMTE TER PLAATSE VAN [adres 3] ) te verschaffen, door aan [eiser] de sleutels van de opslagruimte te verschaffen;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag, dat hij in gebreke blijft van de onder 2.1 opgenomen veroordeling, zulks tot een maximum van € 25.000;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op
€ 1,556,38 en op € 163,-- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,-- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten;
2.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 2.1, 2.2 en 2.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in het vrijwaringsincident
2.5.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van de kosten van het voegingsincident aan de kant van [eiser] begroot op € 563, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten; en
2.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 2.5 uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
3.1.1.
[eiser] is tot 2006 eigenaar van meerdere woon- en garageappartementen in het appartementencomplex [adres 1] (hierna: het appartementencomplex) geweest.
3.1.2.
[gedaagde] is thans eigenaar van meerdere woonappartementen in het appartementencomplex.
3.1.3.
Omstreeks 2000 heeft [eiser] een doorgang in het appartementencomplex ter hoogte van [adres 3] afgesloten door een muur en een met een met een slot afsluitbare roldeur te plaatsen. [eiser] heeft de ruimte is vervolgens in gebruik genomen als opslagruimte (hierna: de opslagruimte). [eiser] heeft de opslagruimte in het verleden verhuurd.
3.1.4.
Sinds 1999 is op vergaderingen van de VvE de opslagruimte meermaals onderwerp van bespreking geweest.
3.1.5.
In april 2021 heeft [gedaagde] het slot van de roldeur vervangen en [eiser] , nadat hij administratie/stukken die nog in de opslagruimte aanwezig waren heeft opgehaald, de toegang tot de opslagruimte ontzegd.
3.1.6.
Op 14 juli 2019 heeft de [accountmanager] , accountmanager bij VvE Diensten Nederland Den Haag B.V. die bestuurder van de VvE is, de volgende e-mail aan de advocaat van [eiser] gestuurd:

(…)
Er is namens de VvE geen opdracht gegeven deze ruimte [= opslagruimte, rb.] te voorzien van nieuwe sloten om het gebruik van deze ruimte door uw cliënt [= [eiser] , rb.] onmogelijk te maken.
Deze handeling heeft der heer [gedaagde] op persoonlijke titel uitgevoerd.”
3.2.
De rechtbank overweegt dat [eiser] de doorgang in of omstreeks 2000 op een dusdanige wijze heeft afgesloten dat deze algemene ruimte niet meer toegankelijk is voor de andere leden van de VvE. Hij is de doorgang voor zichzelf gaan houden en daarmee bezitter van de doorgang/opslagruimte geworden (zie: art. 3:107 Burgerlijk Wetboek (BW)). [eiser] is dit bezit verloren op het moment dat [gedaagde] het slot van de toegangsdeur tot de opslagruimte heeft vervangen en [eiser] de toegang tot de opslagruimte ontzegd heeft.
3.3.
In art. 3:125 lid 1 BW is bepaald dat een bezitter op grond van een ingetreden bezitsverlies tegen derden dezelfde rechtsvordering tot terug verkrijging van het goed kan instellen die de rechthebbenden op het goed toekomen. Dit betekent dat een bezitter het goed dat hij in bezit had mag terugvorderen en dat is ook wat [eiser] met deze procedure beoogt.
3.4.
Een vordering op de voet van art. 3:125 lid 1 BW is in beginsel toewijsbaar, tenzij de derde die het goed heeft toegeëigend een beter recht heeft (art. 3:125 lid 2 BW). Daarvan is in dit geval geen sprake. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij op persoonlijke titel het slot van de opslagruimte heeft vervangen, zoals dat ook is bevestigd door de VvE (zie randnummer 3.1.6). De omstandigheid dat [gedaagde] op een later moment door de VvE gemachtigd is om in deze procedure het standpunt van de VvE naar voren te brengen, maakt niet dat [gedaagde] de opslagruimte ook namens de VvE in bezit genomen heeft. Niet in geschil is dat [gedaagde] geen eigen recht op de opslagruimte heeft.
3.5.
De rechtbank overweegt nog dat (tussen [eiser] en de VvE) in geschil is of [eiser] de opslagruimte al dan niet rechtmatig in bezit genomen heeft en of [eiser] inmiddels via extinctieve verjaring rechthebbende van de opslagruimte geworden is. Overwogen wordt dat dit geschil niet van invloed is op de beoordeling van deze zaak. Dat is een zaak tussen de VvE en [eiser] en heeft geen invloed op de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] en kan niet leiden tot een andere beoordeling van de vorderingen in deze zaak.
3.6.
De vordering tot het verschaffen van toegang tot de opslagruimte wordt toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsom.
3.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de kant van [eiser] . De proceskosten aan de kant van [eiser] worden begroot op € 121,38 aan explootkosten, € 309 aan griffierecht en € 1.126 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II), in totaal € 1.556,38. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
In het vrijwaringsincident
3.8.
Nu [gedaagde] ook in het vrijwaringsincident in het ongelijk is gesteld, zal [gedaagde] ook in de kosten in het incident aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiser] worden begroot op € 563 (1 punt x tarief II). Ook de over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 27 december 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL