ECLI:NL:RBDHA:2022:14208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/5934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser, die als allround operator werkte, had zich op 2 januari 2019 ziekgemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV kende hem per 30 december 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 100%. Echter, na bezwaar van de (ex-)werkgever, herzag het UWV dit besluit en stelde dat eiser per 30 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 29 december 2022.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat hij meer beperkingen had dan het UWV had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser op de relevante datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank vond dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de rapporten niet aan de vereiste voorwaarden voldeden.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op basis van de beschikbare medische gegevens en de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn vastgestelde belastbaarheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekende dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de WIA-uitkering voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV,
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Steenland Chocolate B.V., uit Gouda (hierna: de (ex-)werkgever),
(gemachtigde: mr. A. Lippinkhoff).

Procesverloop

Met het besluit van 13 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser per 30 december 2020 een loongerelateerde uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij is uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Met het besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de (ex-)werkgever van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Eiser is per 30 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt, waardoor de loongerelateerde WGA-uitkering per 29 december 2022 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De (ex-)werkgever van eiser heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn (ex-)werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de (ex-)werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de (ex-)werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 28 november 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de (ex-)werkgever heeft zich afgemeld voor de zitting.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als allround operator netjes en capsuleerder voor gemiddeld 35,86 uur per week bij de (ex-)werkgever. Hij heeft zich op 2 januari 2019 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Op 5 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 30 december 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser gezien zijn beperkingen ongeschikt is voor de maatmanfunctie van allround operator netjes en capsuleerder en dat er onvoldoende functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 100%. Daarom krijgt eiser vanaf 30 december 2020 tot en met 29 december 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering naar een percentage van 80 tot 100%.
4. De (ex-)werkgever van eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet juist vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML opgesteld op 9 juni 2021. Aan de hand van de FML van 9 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat er drie functies (en vier reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 65,12% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 34,88%. Van de resultaten van dit onderzoek zijn de (ex-)werkgever en eiser op de hoogte gesteld. Zij hebben beiden hiertegen een zienswijze ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijzen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog aanvullend gerapporteerd. Hierna is de vaststelling, dat eiser 34,88% arbeidsongeschikt is, gehandhaafd. Dit betekent dat eiser per 30 december 2020, minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor de WIA-uitkering van eiser, na afloop van de loongerelateerde uitkeringsperiode, eindigt per 29 december 2022. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de aan de beslissing ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de overige ter zake geldende bepalingen, en dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Eiser is van mening dat zijn klachten zodanig ernstig zijn dat hij 80 tot 100% dan wel meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet fysiek heeft onderzocht en geen informatie heeft opgevraagd bij zijn behandelaars. In het licht van de ommezwaai die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt (veel minder beperkingen aangenomen in de FML dan de verzekeringsarts had gedaan) is dit onbegrijpelijk. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser acht zich onder andere meer beperkt op persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Eiser onderbouwt zijn standpunt met medische informatie. Verder voert eiser aan dat de medische beperkingen maken dat hij de geduide functies (en de reservefuncties) niet kan uitvoeren. Voor de functies met sbc-codes 271122, 264050 en 267051 heeft eiser gemotiveerd aangegeven waarom deze functies niet passend zijn.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 30 december 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 30 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. De rechtbank stelt vast dat zij na sluiting van het onderzoek nog een brief heeft ontvangen van de gemachtigde van eiser (van 29 november 2022). De inhoud van deze brief geeft geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. In deze brief zijn geen wezenlijk andere beroepsgronden aangevoerd dan eiser al eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Deze gronden zal de rechtbank hierna ook beoordelen. Ook overigens ziet de rechtbank voor het heropenen van het onderzoek geen aanleiding. Op grond van artikel 2.16, derde en vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 heeft de rechtbank deze brief daarom buiten beschouwing gelaten, maar wel in het dossier opgenomen.
8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 30 december 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 9 juni 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier met daarin de informatie van de bedrijfsarts, van het verrichte deskundigenoordeel door het UWV, van Ergatis en van de behandelaars bestudeerd. Verder heeft hij kennis genomen van het rapport van medisch adviseur D.C.M. Meijer die in het kader van het bezwaar van de (ex-)werkgever heeft gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat nader spreekuuronderzoek van eiser niet noodzakelijk was, omdat het rapport van de verzekeringsarts een voldoende uitgebreide weergave van de anamnese en het klachtenpatroon en het onderzoek bevat. De primaire verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en van de resultaten daarvan verslag gedaan. Deze gegevens zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zodanig weergegeven dat een duidelijk beeld gevormd kan worden van de belastbaarheid van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts. Hij heeft op 9 juni 2021 een gewijzigde FML opgesteld met beperkingen op het vlak van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. In zijn rapport van 3 augustus 2021 benoemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog dat een fysiek spreekuur, zeven maanden na de datum in geding, geen relevante nieuwe of andere informatie zal opleveren dan de reeds verrichte onderzoeken korter rond de datum in geding.
11. Eiser voert aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is, omdat hij niet fysiek is gezien/onderzocht op een spreekuur dan wel dat er geen medische informatie bij de behandelaars is opgevraagd. In het licht van de ommezwaai die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt (veel minder beperkingen aangenomen in de FML dan de verzekeringsarts had gedaan) is dit volgens eiser onbegrijpelijk.
12. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek in bezwaar zorgvuldig is verricht. Het behoort in beginsel tot de expertise van een verzekeringsarts om te beoordelen welke onderzoeksmethoden worden gekozen, hoe de onderzoeksresultaten worden beoordeeld en vast te stellen tot welke beperkingen in arbeid dit leidt. Eiser is tijdens de primaire fase gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten vervolgens uitgebreid gemotiveerd waarom hij af heeft gezien van een spreekuurcontact met eiser. Daarbij is onder meer verwezen naar de hoeveelheid informatie die in het dossier aanwezig was welke ziet op of omstreeks de datum 30 december 2020 (waaronder het rapport van het deskundigenoordeel door het UWV, informatie van de bedrijfsarts, het rapport van Ergatis en de brieven van eisers behandelaars). Deze motivering is voldoende en begrijpelijk voor de rechtbank. Het is juist dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet heeft gesproken en/of lichamelijk onderzocht, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het medisch onderzoek om die reden niet zorgvuldig te achten. Van belang is dat eiser in de primaire fase wel is gezien en onderzocht door een verzekeringsarts en dat de bevindingen uit dat onderzoek deugdelijk en begrijpelijk zijn verwoord in diens rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over dit rapport als ook over de nodige overige medische informatie. Deze informatie is ook kenbaar meegenomen in de heroverweging. Daarnaast heeft eiser ter zitting kenbaar gemaakt dat zijn klachten goed in kaart zijn gebracht en dat er geen medische informatie ontbreekt in het dossier. Mocht dit wel het geval zijn geweest dan had het op de weg van eiser gelegen om in beroep alsnog nadere medische informatie te overleggen als hij vindt dat die informatie van belang is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser, de eigen bevindingen uit het onderzoek door de verzekeringsarts en de aanwezige overige informatie betrokken in zijn beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot een FML met minder beperkingen komt zonder eiser tijdens een spreekuur te hebben onderzocht, rechtvaardigt niet de conclusie dat zijn medisch onderzoek onzorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts geeft aan dat de actuele conclusies voor de inschatting van de mogelijkheden en belemmeringen voor werk vergelijkbaar zijn met de conclusies van het expertise onderzoek (Ergatis). Er is een discrepantie tussen de ernst van de ervaren beperkingen en de verzekeringsgeneeskundig te onderbouwen beperkingen, zoals verwoord in de FML. De prognose van de aandoeningen is dat er behandelmogelijkheden zijn en dat op termijn ook de ervaren belemmeringen kunnen verbeteren. De verzekeringsarts heeft in de FML van 10 januari 2021 beperkingen opgenomen voor beroepsmatig vervoer, temperatuur, trillingsbelasting, dominantie (rechts), lokalisatie beperkingen (tweezijdig), werken met toetsenbord en/of muis, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken tijdens het werk, buigen, frequent buigen tijdens het werk, duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, knielen of hurken, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en afwisseling van houding.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Hij geeft aan dat de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek enige afwijkingen vond, maar vooral veel vermijdingsgedrag door klachten. De FML die de verzekeringsarts heeft opgesteld wijkt op een aantal punten af van die van Ergatis (en ook van de beschrijving van de belastbaarheid door de verzekeringsarts bij het deskundigenoordeel): er zijn meer en sterkere beperkingen opgenomen. Dit terwijl de verzekeringsarts juist heeft aangegeven dat de belastbaarheid van eiser niet veel anders is dan die door Ergatis is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat dit niet is gemotiveerd en ook was het – zo stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep – blijkend uit de gekozen bewoording door de verzekeringsarts in zijn rapport niet zijn intentie om af te wijken van Ergatis. De medische situatie van eiser is ook niet gewijzigd tussen de datum van het deskundigenoordeel, datum uitvoering expertise en de te beoordelen datum van 30 december 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de FML opgesteld door Ergatis dan ook van toepassing waarbij een beperking op de items frequent reiken (met rechts) en trillingsbelasting, zoals ook de verzekeringsarts al had aangenomen, aanvullend van toepassing worden geacht vanwege de bevindingen bij onderzoek en de vastgestelde diagnoses. Hij stelt op 9 juni 2021 een gewijzigde FML op met beperkingen op het vlak van trillingsbelasting, dominantie (rechts), lokalisatie beperkingen (tweezijdig), frequent reiken tijdens het werk, frequent buigen tijdens het werk, duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, klimmen, staan, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn (rechts).
15. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte geen verdere beperkingen heeft aangenomen voor het besturen van een voertuig, persoonlijk risico, tillen, lopen, klimmen, bukken of knielen, zitten, staan, reiken, duwen of trekken, tillen of dragen, aandacht en concentratie, handelingstempo, omgaan met conflicten en veelvuldig contact met klanten.
16
.De rechtbank vindt dat het UWV voldoende heeft uitgelegd waarom eisers beroepsgronden en de door hem in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat de brief van de behandelaar van 9 juni 2021 geen nieuwe informatie bevat. De daarin genoemde informatie komt overeen met het onderzoek zoals verricht door Ergatis. Daarnaast volgt uit de medicatielijst die eiser heeft overgelegd niet dat de klachten van eiser, waarvoor hij de medicatie voorgeschreven heeft gekregen, al tijdens de datum in geding aanwezig waren. Ook heeft eiser hier pas voor het eerst melding van gemaakt tijdens de beroepsprocedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om het UWV hierin niet te volgen. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat er geen medisch objectieve onderbouwing is om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten die eiser ervaart op 30 december 2020. De stelling, dat het wel de realiteit is dat eiser zijn klachten dagelijks ervaart zoals hij ze ervaart, kan hieraan niet afdoen.
17. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Eiser moet op 30 december 2020 daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 9 juni 2021.
De arbeidskundige beoordeling
18. Eiser voert in beroep aan dat hij meer beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en hij kan zich om die reden niet verenigen met de geduide functies. Bovendien vinden bij de geduide functies overschrijdingen van zijn belastbaarheid plaats en betwist eiser dat deze functies voor hem toch geschikt zijn. Hij betwist tot slot nog expliciet de geschiktheid van de functies met sbc-codes 271122, 264050 en 267051. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij de geschiktheid van deze drie functies betwist omdat hij vindt dat in de FML van 9 juni 2021 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen.
19. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 9 juni 2021 ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Voorop staat dat de stelling van eiser, dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten, in feite is gericht tegen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 9 juni 2021, waarvan de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport voldoende uitgelegd waarom de drie voor eiser geduide functies geen overschrijdingen opleveren van zijn belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
20. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 30 december 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 65,12% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als allround operator netjes en capsuleerder, zodat eiser voor de overige 34,88% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

21. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser per 30 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
22. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.