ECLI:NL:RBDHA:2022:14214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
NL22.9576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser illegaal Spanje was binnengekomen en er geen bewijs was dat hij een asielaanvraag in Spanje had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Spaanse autoriteiten terecht verantwoordelijk waren voor de behandeling van het asielverzoek van eiser, aangezien de aanvraag binnen de termijn van twaalf maanden na de illegale inreis was ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrees van eiser voor landgenoten in Spanje niet voldoende onderbouwd was om aan te nemen dat de Spaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 juni 2022, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9576
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.9577, op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert als eerste aan dat hij in Spanje een asielaanvraag heeft ingediend. Uit het resultaat van het onderzoek in het Eurodac-systeem stelt de rechtbank echter vast dat eiser Spanje illegaal is ingereisd. Uit artikel 24, vierde lid, in samenhang met artikel 14, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013 volgt namelijk dat personen afkomstig uit een derde land die de grens van een lidstaat illegaal hebben overschreden worden geregistreerd met een “2”. Uit de Eurodac-bevraging, het resultaat van het onderzoek naar eisers vingerafdrukken, volgt dat de gegevens van eiser op 16 november 2020 in Spanje zijn geregistreerd met een “2”. Hieruit volgt dat hij op die datum Spanje illegaal is ingereisd. Dat eiser stelt vervolgens elf maanden in Spanje te hebben verbleven, maakt niet dat daaruit is af te leiden dat hij in Spanje ook een asielaanvraag heeft ingediend. De Eurodac-bevraging bevestigt dit niet en hieraan hecht de rechtbank meer waarde dan de verder niet onderbouwde stelling van eiser.
4. Omdat sprake is van een illegale inreis, is voor de beoordeling welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser bepalend het moment van indienen van het eerste asielverzoek. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 13, eerste lid, in samenhang met artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening. Uit deze artikelen volgt dat de lidstaat wiens buitengrens een derdelander illegaal heeft overschreden niet langer verantwoordelijk kan worden gehouden als er twaalf maanden na illegale overschrijding van deze grens zijn verstreken op de datum waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.1
5. Op het moment van indienen van het eerste asielverzoek van eiser op 15 november 2021 waren er nog geen twaalf maanden verstreken sinds hij illegaal de buitengrens van de Europese Unie in Spanje had overschreden. Verweerder heeft gelet hierop terecht een claimverzoek tot overname verzonden aan de Spaanse autoriteiten. Het is de rechtbank niet gebleken dat daarbij sprake was van misleiding van de Spaanse autoriteiten, aangezien verweerder bij het claimverzoek het resultaat van de Eurodac-bevraging heeft meegestuurd. Daarnaast vermeldt het claimverzoek dat eiser op 16 november 2020 is ingereisd in Spanje en dat hij in Nederland is gearriveerd op 15 november 2021, waarmee verweerder de Spaanse autoriteiten naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft geïnformeerd. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de Spaanse autoriteiten terecht verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
6. Ten aanzien van de gestelde vrees van eiser voor landgenoten die moslim zijn en ook in Spanje verblijven, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Spanje eiser bij voorkomende problemen zouden kunnen of willen helpen. Eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat de Spaanse autoriteiten hem graag wilden helpen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt heeft mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet zal
1 Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 26 juli 2017, ECLI:NL:EU:C:2017:585, rechtsoverweging 53.
schenden. Ook heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat eiser heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
15 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.