ECLI:NL:RBDHA:2022:1423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL20.21675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en schijnscheiding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, die de Syrische nationaliteit bezit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 december 2020 besloten om de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht in te trekken, omdat hij had verzwegen dat zijn ex-echtgenote de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dit besluit leidde tot een inreisverbod voor twee jaar en de intrekking van de verblijfsvergunning van het minderjarige kind van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nadere inlichtingen te verkrijgen over een individueel ambtsbericht van de MIVD, dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verweerder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een schijnscheiding, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, vastgesteld op € 1518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL20.21675

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: A. de Graaf en mr. F. Schoot).

ProcesverloopBij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers

verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot
24 september 2014, eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor
onbepaalde tijd afgewezen en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van
twee jaren. Tevens is bij dit besluit de aan eisers minderjarige kind, [Naam 2], verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2021 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kurdi. Verweerder
heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Schoot. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 26 mei 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder opgedragen om nadere inlichtingen te geven over het individueel ambtsbericht van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) van 2 juli 2020 dat mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
Verweerder heeft het verzoek gedaan om deze inlichtingen te verstrekken onder beperking van de kennisneming zoals bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 8 december 2021 heeft de geheimhoudingskamer beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht.
Op 23 december 2021 heeft eiser ermee ingestemd dat de rechtbank mede op grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak doet.
Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank inzage gehad in de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder een tweede zitting uitspraak te doen. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Op 9 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb uitspraak zonder een tweede zitting te houden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Bij besluit van
29 januari 2015 is aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig
van 24 september 2014 tot en met 24 september 2019.
2. Bij besluit van 19 februari 2018 is de asielvergunning van [Naam 3]
ingetrokken omdat zij heeft verzwegen dat zij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Zij was
op dat moment de echtgenote van eiser. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Bij besluit van 19 april 2018 heeft verweerder eisers asielvergunning ingetrokken
met terugwerkende kracht tot 24 september 2014 omdat hij heeft verzwegen dat Marokko
voor hem een veilig derde land is gelet op de nationaliteit van zijn echtgenote. Bij besluit
van 16 oktober 2018 heeft verweerder dit besluit weer ingetrokken.
4. Op 6 november 2018 is de echtscheiding tussen eiser en [Naam 3]
uitgesproken. Bij brief van 27 maart 2019 is verweerder door het Landelijk Parket van het
Openbaar Ministerie geïnformeerd dat eiser tijdens een getuigenverhoor heeft verklaard dat
hij nog bij [Naam 3] woont en dat hij sinds oktober 2013 traditioneel met haar gehuwd is. Bij
besluit van 30 april 2019 heeft verweerder eisers asielvergunning opnieuw ingetrokken.
5. Bij uitspraak van 3 december 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:8970) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het daartegen door eiser ingestelde beroep
gegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de omstandigheid
dat eiser zijn civielrechtelijke scheiding niet heeft vermeld tijdens het voornoemde
getuigenverhoor niet zonder meer tot de conclusie leidt dat de feitelijke huwelijksrelatie niet
is verbroken. De rechtbank concludeert in die uitspraak dat verweerder onvoldoende heeft
onderbouwd dat eiser in Marokko als gehuwd wordt beschouwd en daardoor met zijn
Syrische nationaliteit zal worden toegelaten. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 22 januari 2020 aan eiser meegedeeld op dat moment geen aanleiding te zien om een nieuw
intrekkingsbesluit te nemen. Eiser heeft op 30 januari 2020 een aanvraag ingediend om
verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
6. Op 2 juli 2020 heeft de MIVD een individueel ambtsbericht over eiser uitgebracht aan verweerder. Hierin staat dat eiser door zijn toenmalige advocaat is geadviseerd om te scheiden teneinde intrekking van het verblijfsrecht van het gezin te voorkomen en om na afloop van de procedure opnieuw te trouwen. Ook staat in het individueel ambtsbericht dat eiser destijds heeft aangegeven dit advies te zullen volgen.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielvergunning opnieuw ingetrokken, de aanvraag om verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het individueel ambtsbericht van de MIVD, gelezen in samenhang met de brief van het Landelijk Parket van 27 maart 2019 en de verklaringen van eiser tijdens het intrekkingsgehoor op 13 oktober 2020.
8. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan. Aanvankelijk is mede beroep ingesteld tegen het besluitonderdeel dat ziet op het minderjarige kind van eiser, [Naam 2], maar het daartegen gerichte beroep is op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb naar verweerder doorgezonden om te worden behandeld als bezwaarschrift.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door ondanks de brief van 22 januari 2020 opnieuw tot intrekking van zijn verblijfsvergunning over te gaan, volgt de rechtbank eiser daarin niet. In deze brief heeft verweerder namelijk meegedeeld dat er op basis van de toen bekende informatie niet opnieuw zou worden ingetrokken, maar dat er bij de ontvangst van nieuwe informatie opnieuw een beoordeling zal plaatsvinden.
10. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder bij de besluitvorming geen gebruik heeft mogen maken van het individueel ambtsbericht van 2 juli 2020 omdat de MIVD door het verstrekken daarvan zijn bevoegdheden te buiten is gegaan. Op grond van artikel 62, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 is de MIVD namelijk bevoegd om in het kader van een goede taakuitvoering omtrent de door hem verwerkte gegevens mededeling te doen aan andere bestuursorganen wie deze aangaan. Deze situatie doet zich in dit geval voor, omdat het individuele ambtsbericht mededelingen bevat die relevant kunnen zijn voor eisers verblijfsrechtelijke positie, en dat gaat verweerder aan.
11. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een schijnscheiding. Hierbij is het volgende beoordelingskader van belang.
12. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden afgewezen indien zich een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet.
13. Niet in geschil is dat eiser niet heeft gemeld dat [Naam 3] de Marokkaanse nationaliteit heeft. De bekendheid met dit feit had echter pas kunnen leiden tot een afwijzing van de asielaanvraag van eiser als eiser haar naar Marokko als veilig derde land had kunnen volgen. Eiser heeft namelijk zelf niet de Marokkaanse nationaliteit. Gelet op de voornoemde uitspraak 3 december 2019 staat in rechte vast dat eiser ten tijde van het verlenen van de asielvergunning met [Naam 3] getrouwd was. Verweerder moet op grond van vaste jurisprudentie bij het nemen van een intrekkingsbesluit echter ook in de beoordeling betrekken of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich op dat moment tegen intrekking verzet. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:66. In dat kader doet zich de vraag voor of eiser inmiddels daadwerkelijk is gescheiden. In die situatie kan namelijk niet worden aangenomen dat eiser zich in Marokko kan vestigen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een schijnscheiding. Gelet op de voornoemde uitspraak van 3 december 2019 staat in rechte vast dat de brief van het Openbaar Ministerie van 27 maart 2019 daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. De verklaringen van eiser tijdens het intrekkingsgehoor op 13 oktober 2020 en het individuele ambtsbericht van 2 juli 2020 bieden onvoldoende grond om in weerwil hiervan alsnog van een schijnscheiding uit te gaan. Tijdens het intrekkingsgehoor heeft eiser verklaard dat hij met zijn toenmalige advocaat verschillende opties heeft besproken, maar heeft hij ook benadrukt dat de relatie met [Naam 3] voorbij is. Verder is het de rechtbank na kennisneming van de onderliggende stukken gebleken dat de stelling in het individueel ambtsbericht dat eiser een schijnscheiding zou inzetten afkomstig is van een derde, waarbij niet duidelijk is hoe deze derde aan deze informatie is gekomen en hoe betrouwbaar deze informatie is. Daarmee is het individuele ambtsbericht onvoldoende inzichtelijk en concludent, zodat dit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
15. Dit brengt met zich dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser (als echtgenoot) in beginsel toegang zou hebben tot Marokko, zodat hierin ook geen intrekkingsgrond kan worden gevonden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Dit betekent dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de uitvaardiging van het inreisverbod worden teruggedraaid. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te beslissen. De rechtbank komt niet meer toe aan beoordeling van de beroepsgronden die zien op de veiligheidssituatie in Marokko en het privé- en gezinsleven van eiser in Nederland.
16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.