ECLI:NL:RBDHA:2022:14246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
NL22.25761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 december 2022 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 21 december 2022 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om nadere informatie van de staatssecretaris te ontvangen over de rechtsgeldigheid van het terugkeerbesluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zware gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet naleven van eerdere verplichtingen, als feitelijk juist beoordeeld. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser dat de maatregel onrechtmatig was, verworpen, onder andere omdat het terugkeerbesluit op juiste wijze aan de eiser was kenbaar gemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die zouden leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25761

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde via beeldverbinding verschenen. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 21 december 2022 geschorst met het verzoek aan verweerder om uiterlijk diezelfde dag het faxbericht over te leggen waaruit blijkt dat het terugkeerbesluit rechtsgeldig is uitgereikt.
Verweerder heeft op 21 december 2022 nadere informatie overgelegd. Zoals afgesproken ter zitting is vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Uitreiking van het terugkeerbesluit
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het terugkeerbesluit van 23 april 2021 aan eiser is uitgereikt.
4. Uit de stukken die verweerder na afloop van de zitting desgevraagd heeft geüpload blijkt dat het terugkeerbesluit van 23 april 2021 op juiste wijze kenbaar is gemaakt, nu het besluit per fax is toegezonden aan de destijds bekende gemachtigde van eiser. Daarbij komt dat verweerder op 15 december 2022 direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring een aanvullend terugkeerbesluit heeft genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel
5. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3c, 3e, 3h. Eiser voert aan dat hij wel op voorgeschreven wijze Nederland is binnenkomen. Hij is namelijk gecontroleerd overgedragen op grond van de Dublinverordening. [3] Zware grond 3c wordt ook betwist, omdat het eerdere besluit waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt niet op juiste wijze aan eiser kenbaar is gemaakt. Daarnaast kan eiser niet nagaan welke onjuiste gegevens in Oostenrijk zijn opgegeven en zouden zijn geverifieerd door Marokko. De zware grond 3h kan ook niet worden tegengeworpen, nu aan eiser slechts een licht inreisverbod is uitgevaardigd en geen inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw.
6. Verweerder heeft ter zitting zware grond 3h en lichte gronden 4a en 4b laten vallen. De rest van de gronden heeft verweerder gehandhaafd.
7. Ten aanzien van zware grond 3a verwijst verweerder in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring dat hij niet in het bezit is van een paspoort of enig ander document waaruit zijn identiteit blijkt. De enkele omstandigheid dat eiser gecontroleerd is overgedragen op grond van de Dublinverordening maakt niet dat eiser op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
8. Zware grond 3b wordt niet betwist en is feitelijk juist. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
9. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat het lichter middel onvoldoende is gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft weliswaar gebruikt gemaakt van een algemene motivering, maar kon daarmee volstaan nu eiser blijkens het proces-verbaal van gehoor geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die meegewogen hadden moeten worden. Op de vraag of er een mogelijkheid is om een minder ingrijpende maatregel op te leggen heeft eiser niet geantwoord. Op de daaropvolgende vraag antwoord eiser dat het duidelijk is en dat hij terug wil naar zijn cel.
Voortvarendheid
10. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting gedurende de strafrechtelijke detentie. Eiser heeft op 28 november 2022 al het M122-formulier uitgereikt gekregen, maar er zijn gedurende zijn strafrechtelijke detentie geen voorbereidende handelingen verricht voor uitzetting. Dit maakt de maatregel onrechtmatig.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser op 1 december 2022 is gedetineerd en dat hij op 15 december in vrijheid is gesteld. Deze detentieperiode is dermate kort dat het voor verweerder onder die omstandigheden niet mogelijk was om reeds daadwerkelijk actief aan uitzetting te gaan werken. Daarbij heeft verweerder gewezen op het feit dat het hier gaat om een inspanningsverplichting.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser van 5 december 2022 tot en met 15 december 2022 in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. [4] Verweerder heeft in die periode geen voorbereidende handelingen ten behoeve van uitzetting verricht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in het geval van eiser ook niet hoefde te doen. De rechtbank acht daarvoor van belang dat de strafrechtelijke detentie van korte duur was en dat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Omdat de nationaliteit van eiser nog niet was vastgesteld en er geen identiteits-/reisdocumenten voorhanden waren kon ook nog geen vlucht worden geboekt. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie op 16 december 2022 pas heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen uitzetting. Onder deze omstandigheden kon van verweerder niet verwacht worden dat hij tijdens de strafrechtelijke detentie al uitzettingshandelingen zou verrichten. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
13. Eiser voert aan dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting naar Marokko is. Uit de Afdelingsuitspraak van 14 november 2022 [5] waarin is geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt, kan niet worden afgeleid dat deze uitspraak ook ziet op het afgeven van laissez-passers aan personen zonder documenten.
14. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De enkele omstandigheid, zoals door eiser is aangevoerd, dat de Afdeling in de voorgenoemde uitspraak geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen gedocumenteerde en documentloze personen, vormt geen grond om te betwijfelen dat de Marokkaanse autoriteiten in eisers geval niet meewerken aan de uitzetting. Verder heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 december 2022 [6] waarin is overwogen dat volgens de toelichting van verweerder een deel van de reeds afgegeven laissez-passers voor ongedocumenteerde Marokkaanse vreemdelingen bestemd was. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toetsing
15. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [7] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
4.Dossierstuk 59 ‘registratiekaart’.
7.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.