Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Uitreiking van het terugkeerbesluit
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het terugkeerbesluit van 23 april 2021 aan eiser is uitgereikt.
4. Uit de stukken die verweerder na afloop van de zitting desgevraagd heeft geüpload blijkt dat het terugkeerbesluit van 23 april 2021 op juiste wijze kenbaar is gemaakt, nu het besluit per fax is toegezonden aan de destijds bekende gemachtigde van eiser. Daarbij komt dat verweerder op 15 december 2022 direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring een aanvullend terugkeerbesluit heeft genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3c, 3e, 3h. Eiser voert aan dat hij wel op voorgeschreven wijze Nederland is binnenkomen. Hij is namelijk gecontroleerd overgedragen op grond van de Dublinverordening.Zware grond 3c wordt ook betwist, omdat het eerdere besluit waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt niet op juiste wijze aan eiser kenbaar is gemaakt. Daarnaast kan eiser niet nagaan welke onjuiste gegevens in Oostenrijk zijn opgegeven en zouden zijn geverifieerd door Marokko. De zware grond 3h kan ook niet worden tegengeworpen, nu aan eiser slechts een licht inreisverbod is uitgevaardigd en geen inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw.
6. Verweerder heeft ter zitting zware grond 3h en lichte gronden 4a en 4b laten vallen. De rest van de gronden heeft verweerder gehandhaafd.
7. Ten aanzien van zware grond 3a verwijst verweerder in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring dat hij niet in het bezit is van een paspoort of enig ander document waaruit zijn identiteit blijkt. De enkele omstandigheid dat eiser gecontroleerd is overgedragen op grond van de Dublinverordening maakt niet dat eiser op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
8. Zware grond 3b wordt niet betwist en is feitelijk juist. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
9. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat het lichter middel onvoldoende is gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft weliswaar gebruikt gemaakt van een algemene motivering, maar kon daarmee volstaan nu eiser blijkens het proces-verbaal van gehoor geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die meegewogen hadden moeten worden. Op de vraag of er een mogelijkheid is om een minder ingrijpende maatregel op te leggen heeft eiser niet geantwoord. Op de daaropvolgende vraag antwoord eiser dat het duidelijk is en dat hij terug wil naar zijn cel.
10. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting gedurende de strafrechtelijke detentie. Eiser heeft op 28 november 2022 al het M122-formulier uitgereikt gekregen, maar er zijn gedurende zijn strafrechtelijke detentie geen voorbereidende handelingen verricht voor uitzetting. Dit maakt de maatregel onrechtmatig.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser op 1 december 2022 is gedetineerd en dat hij op 15 december in vrijheid is gesteld. Deze detentieperiode is dermate kort dat het voor verweerder onder die omstandigheden niet mogelijk was om reeds daadwerkelijk actief aan uitzetting te gaan werken. Daarbij heeft verweerder gewezen op het feit dat het hier gaat om een inspanningsverplichting.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser van 5 december 2022 tot en met 15 december 2022 in strafrechtelijke detentie heeft gezeten.Verweerder heeft in die periode geen voorbereidende handelingen ten behoeve van uitzetting verricht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in het geval van eiser ook niet hoefde te doen. De rechtbank acht daarvoor van belang dat de strafrechtelijke detentie van korte duur was en dat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Omdat de nationaliteit van eiser nog niet was vastgesteld en er geen identiteits-/reisdocumenten voorhanden waren kon ook nog geen vlucht worden geboekt. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie op 16 december 2022 pas heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen uitzetting. Onder deze omstandigheden kon van verweerder niet verwacht worden dat hij tijdens de strafrechtelijke detentie al uitzettingshandelingen zou verrichten. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser voert aan dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting naar Marokko is. Uit de Afdelingsuitspraak van 14 november 2022waarin is geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt, kan niet worden afgeleid dat deze uitspraak ook ziet op het afgeven van laissez-passers aan personen zonder documenten.
14. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De enkele omstandigheid, zoals door eiser is aangevoerd, dat de Afdeling in de voorgenoemde uitspraak geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen gedocumenteerde en documentloze personen, vormt geen grond om te betwijfelen dat de Marokkaanse autoriteiten in eisers geval niet meewerken aan de uitzetting. Verder heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 december 2022waarin is overwogen dat volgens de toelichting van verweerder een deel van de reeds afgegeven laissez-passers voor ongedocumenteerde Marokkaanse vreemdelingen bestemd was. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
15. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen,ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.