ECLI:NL:RBDHA:2022:14251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/7283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van ZW-beslissing door UWV afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, die zich tijdens haar zwangerschap ziekmeldde, een verzoek ingediend bij het UWV om terug te komen op een eerdere beslissing van 5 december 2014, waarin zij arbeidsgeschikt werd verklaard. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, evenals het bezwaar dat eiseres hiertegen indiende. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin zij stelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een herziening van de beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe informatie heeft verstrekt die het UWV niet eerder had kunnen kennen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts van het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om terug te komen op de eerdere beslissing. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.G. van Heemskerk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Bij besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 5 december 2014 afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft zich op 21 mei 2013, tijdens haar zwangerschap, vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. Na haar uitkering op basis van de WAZO (Wet Arbeid en Zorg) heeft zij zich opnieuw, met dezelfde oorzaak, arbeidsongeschikt gemeld. Met ingang van 10 december 2013 is aan haar weer een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Met het besluit van 5 december 2014 is aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf
8 december 2014 volgens de ZW weer arbeidsgeschikt is en dat zij vanaf die datum geen ZW-uitkering meer krijgt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft op 2 december 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd. Deze aanvraag heeft het UWV met het besluit van 22 december 2020 afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104weken niet heeft volbracht.
4. Op 12 februari 2021 heeft eiseres verzocht om een herziening van de beslissing van 5 december 2014. Een verzekeringsarts van het UWV heeft het herzieningsverzoek beoordeeld en gesteld dat er op medische gronden geen reden is om terug te komen op de beslissing van 5 december 2014. Bij het primaire besluit heeft het UWV het verzoek van eiseres om herziening afgewezen, omdat zij geen nieuwe informatie heeft vermeld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd. Er is geen aanleiding om terug te komen op de beslissing van 5 december 2014, want er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Er is vanuit medisch oogpunt geen noodzaak om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres stelt – kort samengevat - dat sprake is van een Ambersituatie. Zij verstrekt in beroep een medisch overzicht met een opsomming van haar klachten, die zowel voor
8 december 2014 al bestonden en ook na 2014 nog bestaan en ook verergerd zijn. Volgens eiseres heeft het UWV niet alle gestelde feiten en bezwaren in de beslissing meegenomen en heeft het UWV geen nader onderzoek gedaan naar haar medische klachten. Ook zijn er geen gegevens bij haar behandelaars opgevraagd, het UWV heeft daarom onzorgvuldig gehandeld. Eiseres is al jaren bekend met chronische vermoeidheid, hoofdpijn en gewrichtsklachten, welke klachten terug te brengen zijn naar de diagnose fybromyalgie die uiteindelijk in januari 2019 definitief gesteld is. Zij stelt verder dat in 2009 en 2010 al psychische klachten aanwezig waren en dat die in 2014 na de zwangerschap zijn verergerd. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beslissing op bezwaar van februari 2015 gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor aperte psychopathologie. Maar, in 2009 is reeds melding gedaan van psychische klachten bij de huisarts. Deze psychische klachten zijn dus gemist door de verzekeringsarts en dit had voorkomen kunnen worden als informatie bij de huisarts was opgevraagd. Dat eiseres zelf deze klachten niet heeft genoemd kan haar niet worden tegengeworpen. De verzekeringsarts had het kunnen weten indien hij tijdig navraag had gedaan. Eiseres stelt dat er nu medisch onderbouwde aanwijzingen zijn dat zij op 8 december 2014 al psychische klachten ondervond.

Wat vindt de rechtbank

7. Eiseres stelt dat sprake is van een Ambersituatie. De rechtbank merkt hierover op dat, zoals het UWV ook stelt, het hier gaat om een verzoek om terug te komen op een beslissing in het kader van de ZW. De ZW kent geen Amberbepaling.
8. Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
9. De vraag die voorligt is of het UWV terecht stelt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova). Onder nova worden begrepen feiten en omstandigheden die ná het besluit van 5 december 2014 zijn voorgevallen of die al vóór dit besluit zijn voorgevallen maar toen niet konden worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde (inhoudelijke) beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het besluit van 5 december 2014 kan afdoen.
10. De verzekeringsarts stelt in haar rapport van 4 mei 2021 dat tijdens het onderzoek in 2014 de claim van eiseres buikklachten en vermoeidheidsklachten waren. Nu claimt zij PTSS, agorafobie, dyslexie en dyscalculie, ernstige taalproblemen, fibromyalgie, prikkelbaar darmsyndroom, chronische vermoeidheid, minderwaardigheidscomplex en groeiend littekenweefsel. De verzekeringsarts concludeert dat behoudens de buikklachten waarbij later de diagnose prikkelbaar darmsyndroom is gesteld, de klachten van na de datum in geding (8 december 2014) zijn en daarom geen reden om terug te komen op de eerdere beslissing. Bij de beoordeling in 2014 is al rekening gehouden met de buikklachten en de diagnose prikkelbaar darmsyndroom is dan ook geen nieuw feit. De mogelijke dyslexie en dyscalculie waren al bekend in haar jeugd en hiermee heeft eiseres altijd haar werk kunnen doen; dit geeft ook geen reden tot een ander oordeel.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert in zijn rapport van
30 september 2021 dat de ziektebeelden die eiseres nu het meest beperken allen van na de datum in geding zijn. Deze ziektebeelden zijn PTSS, agorafobie, fibromyalgie en chronisch vermoeidheidscomplex. De andere beperkingen die eiseres noemt (dyslexie, dyscalculie, ernstige taalproblemen, minderwaardigheidscomplex, groeiend littekenweefsel) waren al bekend en beperkten eiseres destijds niet voor het verrichten van haar eigen werk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen nieuwe medische feiten en omstandigheden om terug te komen op de eerder afgegeven beslissing.
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven om de belastbaarheid van eiseres per datum in geding achteraf te wijzigen. Hij heeft gerapporteerd dat de ziektebeelden die eiseres nu het meest beperken dateren van na de datum in geding. Eiseres stelt dat het UWV informatie bij haar behandelaars had moeten opvragen en dat het daarom onzorgvuldig heeft gehandeld. Het UWV heeft toegelicht dat het dan moet gaan om behandelaars die zij op of rond de datum in geding heeft bezocht. Niet is gebleken dat zij in die periode onder behandeling was. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV niet mocht weigeren om terug te komen van het besluit van 5 december 2014.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2022 door mr. R.J. Van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.