ECLI:NL:RBDHA:2022:1429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
C/09/619873 / FT RK 21/836 en FT RK 21/839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling op basis van het Jongeren Perspectief Fonds

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij [verzoekster] een dwangakkoord heeft aangevraagd. [Verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 16.588,94 aan zeven schuldeisers. Na een schuldregeling aangeboden te hebben, waarbij een uitkering van 11,29% werd voorgesteld, hebben alle schuldeisers behalve [verweerster] ingestemd met het voorstel. [Verweerster] heeft een schuld van € 671,15 en weigerde het aanbod te aanvaarden, wat leidde tot het verzoek van [verzoekster] aan de rechtbank om het akkoord dwingend op te leggen.

De rechtbank heeft de verzoeken op de zitting van 27 januari 2022 behandeld. [Verzoekster] werd bijgestaan door een sociaal casemanager en een schuldhulpverlener. [Verweerster] was niet aanwezig, maar had schriftelijk verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling correct is uitgevoerd door de gemeente Den Haag en dat het voorstel van [verzoekster] het maximaal haalbare is. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van [verweerster] om in te stemmen met de regeling onredelijk is.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van [verzoekster] om een dwangakkoord op te leggen toegewezen en het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en biedt [verweerster] de mogelijkheid om binnen acht dagen in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/619873 / FT RK 21/836 en FT RK 21/839
vonnis van 24 februari 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoekster],
tegen
[verweerster], vertegenwoordigd door LAVG,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [verweerster].
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Zij heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoekster] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 16.588,94 aan zeven schuldeisers. Het is [verzoekster] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft zij op 1 september 2020 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel is gebaseerd op de pilot Jongeren Perspectief Fonds (hierna het JPF) en houdt in dat aan alle schuldeisers (dus gewone schuldeisers én schuldeisers met een recht van voorrang) een uitkering ineens wordt aangeboden van 11,29% tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
Het JPF is kort gezegd bedoeld om jongeren die zich in een problematische schuldensituatie bevinden een perspectief te bieden met behulp van maatwerkoplossingen. Op deze manier worden schulden sneller gesaneerd. Jongeren krijgen de kans een opleiding te volgen om erna een betaalde baan te zoeken en worden door middel van een te verrichten tegenprestatie (in natura) gestimuleerd om deel te nemen aan de samenleving.
1.3.
[verweerster] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoekster] heeft een schuld aan [verweerster] van € 671,15, dat is 4,05% van de totale schuldenlast.
1.4.
De overige zes schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.5.
Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft [verzoekster] op 27 oktober 2021 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil zij dat de rechtbank [verweerster] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoekster] zijn behandeld op de zitting van 27 januari 2022. Op deze zitting verschenen:
- [verzoekster] , vergezeld door [A], sociaal casemanager,
- [Z], schuldhulpverlener van de gemeente [woonplaats],
2.2.
[verweerster] is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Namens [verweerster] is bij brief van 5 januari 2022 door LAVG schriftelijk verweer gevoerd.
2.3.
De gemeente Den Haag is in de gelegenheid gesteld om namens [verzoekster] het verzoek nader te motiveren. Dit is gebeurd door middel van een brief van 9 februari 2022.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoekster] stelt dat het onredelijk is dat [verweerster] het aanbod niet aanvaardt. Volgens haar heeft zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden en kan zij niet meer aanbieden dan zij heeft gedaan.
3.2.
LAVG heeft namens [verweerster] bij brief van 5 januari 2022 toegelicht waarom zij niet instemt met de aangeboden schuldregeling. Kort gezegd vindt [verweerster] dat de aangeboden schuldregeling onvoldoende is gemotiveerd, dat met een saneringsakkoord geen rekening wordt gehouden met toekomstperspectieven en dat daardoor het aangeboden akkoord niet het voor de schuldeisers maximaal haalbare is. Tot slot vindt zij dat de WSNP meer zekerheden biedt dan een buitengerechtelijke regeling, omdat in de WSNP strenger toezicht wordt gehouden.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekster] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie en ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat [verweerster] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente [woonplaats]. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekster zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
[verzoekster] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat [verzoekster] aan haar schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. De behandelend schuldhulpverlener, [C], heeft bij brief van 9 februari 2022, met bijlagen, nader gemotiveerd dat sprake is van een maximaal haalbaar voorstel. Op basis daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat [verzoekster] , gelet op haar huidige werkervaring, zodanige inkomsten zal kunnen verwerven dat een hogere uitkering aan de schuldeisers kan worden aangeboden. Ook als [verzoekster] haar MBO-2 opleiding binnen drie jaar afrondt, zal haar afloscapaciteit niet (meteen) aanzienlijk toenemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] op dit moment nog inwoont bij haar ouders en op zoek is naar zelfstandige woonruimte. Op het moment dat zij haar studiefinanciering inruilt voor loon is aannemelijk dat zij in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en is niet uitgesloten dat haar minderjarige kind weer bij haar kan komen wonen. In deze situaties zal de afloscapaciteit ook niet (aanzienlijk) hoger zijn dan waarin de aangeboden schuldregeling voorziet.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ruim 95% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heef ingestemd met de aangeboden schuldregeling. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat toepassing van de WSNP overigens tot hoge kosten leidt, onder meer doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan, waardoor een lagere uitkering voor de schuldeisers overblijft. Bovendien gaat het hier om een saneringsakkoord waardoor de aangeboden uitkering veel eerder aan de schuldeisers kan worden gedaan, zodat zij het dossier kunnen sluiten. De belangen van deze schuldeisers wegen, vanwege de gezamenlijke omvang, dan ook zwaarder dan dat van [verweerster] .
Argumenten van [verweerster]
4.8.
heeft nog aangevoerd dat een groot deel van de vordering, zo niet de volledige vordering voorkomen had kunnen worden wanneer [verzoekster] de boeken (tijdig) zou hebben ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat dit argument ziet op het ontstaan van de vordering in 2016. Het geeft wat gewicht aan het belang van [verweerster] , maar gelet op de hoogte van de vordering en de (bijna) zes jaar die zijn verstreken sinds het ontstaan van de vordering is de rechtbank van oordeel dat het belang van [verzoekster] en de instemmende schuldeisers nog steeds zwaarder weegt. Ook het (niet financiële) argument dat de WSNP meer zekerheden biedt, omdat daarin strenger toezicht wordt gehouden, maakt de uitkomst van deze belangenafweging niet anders, temeer niet omdat het hier om een saneringsakkoord gaat.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.9.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft [verzoekster] geen belang meer bij haar verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerster] in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.