ECLI:NL:RBDHA:2022:14307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
C/09/636239 KG ZA 22-894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot intrekken besluit inzake Rijkscoördinatieregeling voor windparkontwikkeling

In deze zaak heeft Windpark Den Bosch B.V. (WPDB) een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, en de Gemeente 's-Hertogenbosch. WPDB vorderde de intrekking van een besluit van de Minister dat de Rijkscoördinatieregeling (RCR) niet van toepassing is op hun voorgenomen windparkproject in de Rosmalense polder. De voorzieningenrechter heeft op 20 december 2022 geoordeeld dat WPDB geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De rechter oordeelde dat de Minister op basis van de wetgeving en de omstandigheden van het geval terecht heeft besloten dat de RCR niet van toepassing is. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Minister niet verplicht is om elk initiatief voor een groot windpark te ondersteunen en dat de Gemeente ook andere belangen moet afwegen. Het vonnis werd gewezen in het kader van een kort geding, waarbij WPDB in de kosten van het geding werd veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/636239 / KG ZA 22-894
Vonnis in kort geding van 20 december 2022
in de zaak van
Windpark Den Bosch B.V.te Houten,
eiseres,
advocaat mr. M.R. het Lam te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. J.S. Procee en M.J.W. Timmer te Den Haag,
waarin zich heeft gevoegd aan de zijde van de Staat:
DE GEMEENTE ’S-HERTOGENBOSCHte ’s-Hertogenbosch,
advocaat mr. K.W.H. Albert te ’s-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘WPDB’, ‘de Staat’ en ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de incidentele conclusie tot voeging met producties;
- de op 6 december 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot voeging

2.1.
De Gemeente heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting hebben WPDB en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de voeging. De Gemeente is vervolgens toegelaten als gevoegde partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de voeging aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
WPDP is een vennootschap die een windpark met een capaciteit van ongeveer 114-140 MW wenst te ontwikkelen in de Rosmalense polder, gelegen in de Gemeente. WPDB heeft grondeigenaren van het betreffende gebied bij haar plan betrokken en een aantal van hen heeft geld ter beschikking gesteld voor/investeert in de ontwikkeling van dat windpark.
3.2.
De Gemeente, de gemeente Oss en de provincie Noord-Brabant (hierna: de Provincie) hebben de Staat in 2017 op de hoogte gesteld van hun voornemen om een samenwerking aan te gaan om het gebied van de Rosmalense en Lithse polder in samenhang te ontwikkelen en daartoe te starten met een gezamenlijke verkenning naar de ruimtelijke mogelijkheden voor het grootschalig opwekken van duurzame energie met focus op windenergie. Zij noemen de beoogde ontwikkeling de Duurzame Polder. De Staat heeft daarop meegedeeld, kort gezegd, dat initiatief te ondersteunen.
3.3.
WPDP heeft vanwege de grootte van het voorgenomen windpark op grond van artikel 9b lid 3 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) begin 2019 melding gemaakt van haar voornemen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de Minister). Op grond van artikel 9b lid 1 van de E-wet is de Rijkscoördinatieregeling (hierna: RCR), zoals vermeld in artikel 3.35 van de Wet Ruimtelijke Ordening, van toepassing op het project, tenzij de Minister op grond van artikel 9b lid 4 van de E-wet besluit om (bepaalde procedures van) de RCR niet toe te passen. Daartoe kan de Minister op grond van dat artikellid overgaan indien, in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van het project, alsmede het aantal voor de aanleg of uitbreiding daarvan benodigde besluiten, redelijkerwijs niet valt te verwachten dat toepassing van de RCR de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden.
3.4.
De Minister heeft in een brief van 19 maart 2020 aan de Gemeente meegedeeld dat, kort gezegd, vanwege de plannen van de Provincie, de Gemeente en de gemeente Oss met de Duurzame Polder, voor de ontvangen meldingen voor dat gebied vooralsnog geen toepassing zal worden gegeven aan de RCR. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het feit dat WPDB al geruime tijd bezig is met haar plannen.
3.5.
De Staatsecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, de Gemeente en de gemeente Oss hebben op 22 december 2021 een bestuursovereenkomst gesloten betreffende het project Duurzame Polder (hierna: de bestuursovereenkomst). Daarin is onder meer opgenomen dat de Staat er op basis van het Klimaatakkoord de voorkeur aan geeft dat decentrale overheden zorgdragen voor het inpassen van nieuwe wind- of zonneparken, dat beide gemeenten zich zullen inspannen voor de ruimtelijke inpassing voor de ontwikkeling van windparken in de Duurzame Polder en dat zij zich ook zullen inspannen om de bijbehorende besluitvorming op zich te nemen. Voorts staat hierin vermeld dat partijen gezamenlijk willen bijdragen aan de doelstellingen zoals verwoord in het Klimaatakkoord en de Regionale Energie Strategie Noord Oost Brabant (RESNOB) en dat partijen in de bestuursovereenkomst afspraken willen vastleggen om te bewerkstelligen dat de benodigde juridische procedures voor 1 januari 2025 worden doorlopen. In de bestuursovereenkomst zijn de kwalitatieve doelstellingen van de beide gemeenten opgenomen, zijnde ten aanzien van de Gemeente voor het Bossche deel van het Duurzame Poldergebied 0,86 PJ als opgave tot 2030. Er zijn ook afspraken opgenomen omtrent de wijze waarop de Staat betrokken blijft bij de totstandkoming van de Duurzame Polder.
3.6.
De Minister heeft op 28 januari 2022 het besluit gepubliceerd dat geen van de procedures van de RCR van toepassing is op de besluitvorming inzake het initiatief van WPDB (hierna: het Besluit). Daarbij heeft de Minister, verkort weergegeven, meegedeeld dat de Gemeente heeft ingestemd met de gemeentelijke opgave voor grootschalige duurzame energieopwekking in de Rosmalense polder ter invulling van haar bijdrage aan de RESNOB, verwezen naar de bestuursovereenkomst, waaruit volgt dat de beide gemeenten zorgen voor de ruimtelijke inpassing, met de daarbij behorende afwegingen en het adequaat doorlopen van de benodigde processen en procedures en overwogen dat het streven van beide gemeenten erop is gericht de benodigde processen en procedures dusdanig vorm te geven dat besluitvorming op vergunningsaanvragen vóór 1 januari 2025 mogelijk is. Naar het oordeel van de Minister doet zich dan ook de situatie als bedoeld in artikel 9 lid 4 van de E-wet zich hier voor, op grond waarvan hij het Besluit kan nemen.
3.7.
De Gemeente heeft in mei 2022 een bestuursakkoord 2022-2026 gesloten. Daarin is opgenomen dat de RESNOB opgave wordt ingevuld door 50 hectare aan zonneparken te realiseren en de resterende opgave mee te nemen in de vorm van windenergie. Vermeld wordt dat de Gemeente daartoe 16 windmolens gaat realiseren in de Duurzame Polder die vóór 2025 vergund moeten zijn. De Gemeente gaat daarbij vooralsnog uit van een opbrengst per windmolen van 5,6 MW en dus van een totaal van ongeveer 89 MW, waarmee zij voldoet aan de gestelde opgave.

4.Het geschil

4.1.
WPDB vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de Staat te bevelen binnen één week na dagtekening van dit vonnis, dan wel binnen een andere termijn, het Besluit in te trekken;
subsidiair:
de Staat te bevelen binnen 31 dagen na dagtekening van dit vonnis, althans binnen een andere termijn, aan de Gemeente een bindende instructie te geven, inhoudende dat Gemeente bij haar besluitvorming over de ruimtelijke inrichting van de Rosmalense Polder als opgave heeft de realisatie van het windpark dat WPDB daar wenst te ontwikkelen;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en in de buitengerechtelijke kosten.
4.2.
Daartoe voert WPDB – samengevat – het volgende aan. Uit artikel 9b van de E-wet vloeit voort dat de inspanningen van de bevoegde instantie moeten zijn gericht op het mogelijk maken van de aanleg van projecten met een nationaal belang, zoals het grootschalige windpark dat WPDB voornemens is te ontwikkelen. De inspanningen van de Gemeente zijn daar niet op gericht, zo blijkt uit de bestuursovereenkomst en het door haar gepubliceerde beleid. Zij wenst geen windpark van meer dan 100 MW in de Duurzame Polder. De realisatie van het door WPDB beoogde windpark lijkt hierdoor niet langer haalbaar. Door desondanks de RCR buiten toepassing te verklaren en ook niet te waarborgen dat de Gemeente haar inspanning richt op besluitvorming met als inzet het mogelijk maken van ruimtelijke inpassing en vergunningverlening aan WPDB voor de aanleg van het voorgenomen windpark, handelt de Minister onrechtmatig jegens WPDB.
4.3.
De Staat en de Gemeente voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Om een voorziening in kort geding te kunnen treffen, moet er sprake zijn van een spoedeisend belang daarbij. De Staat en de Gemeente hebben betwist dat daarvan sprake is. WPDB heeft haar spoedeisend belang bij het gevorderde onderbouwd met een verwijzing naar de door haar overgelegde verklaring van haar aandeelhouders. Daarin staat vermeld dat deze personen voor het einde van het jaar duidelijkheid willen over de mogelijkheid het windpark aan te leggen. De Staat en de Gemeente hebben er terecht op gewezen dat die duidelijkheid in deze procedure niet kan worden verkregen. WPDB heeft dat ook niet weersproken, maar zij heeft verklaard dat de aandeelhouders met hun verklaring hebben beoogd aan te geven dat zij voor het einde van het jaar duidelijkheid willen over de vraag of de RCR al dan niet wordt toegepast op het initiatief. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de aandeelhouders daarover duidelijkheid willen, dan kan dat er echter nog niet toe leiden dat wordt aangenomen dat WPDB een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Daartoe is het volgende redengevend.
5.2.
Uit artikel 9b lid 4 van de E-wet blijkt niet van een andere door de Minister aan te leggen toets dan de beoordeling van de vraag of redelijkerwijs valt te verwachten dat toepassing van de RCR de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden. De Minister heeft deze vraag in het Besluit ontkennend beantwoord. WPDB heeft niet, dan wel niet voldoende, onderbouwd dat dit een onjuiste conclusie is voor wat betreft de verwachte snelheid van de besluitvorming. WPDB meent dat zij een grotere kans heeft op een voor haar gunstig besluit als de RCR wordt toegepast. De inzet van de Minister zal/moet volgens WPDB namelijk gericht zijn op het mogelijk maken van projecten als deze, die van nationaal belang zijn, terwijl de inzet van de Gemeente daar niet op is gericht. Daarom heeft de Minister geen gebruik kunnen maken van de haar in dit artikel gegeven bevoegdheid, zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van WPDB.
5.3.
De Staat en de Gemeente hebben er echter terecht op gewezen dat het doel van de RCR blijkens de parlementaire geschiedenis is:
“het stroomlijnen en het versnellen van de besluitvorming over ruimtelijke investeringprojecten van nationaal belang door een gecoördineerde besluitvorming onder rijksregie. De regeling is procedureel van aard. De inhoudelijke eisen die gelden voor een zorgvuldige planologische besluitvorming, blijven onverkort gelden. Dit houdt onder meer in dat alle ruimtelijke relevante belangen moeten worden afgewogen, waarbij aan geen van deze belangen, ook niet aan het energiebelang, op voorhand bijzonder gewicht toekomt.”(Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 326, nr. 3, paragraaf 2.2.3). De toepassing van deze regeling, die procedureel van aard is, leidt dus niet tot inhoudelijk andere toetsingskaders. De Minister zal op basis van dezelfde toetsingskaders (moeten) beoordelen of een initiatief ruimtelijk inpasbaar en vergunbaar is, hij zal dus ook (onder meer) acht (moeten) slaan op de stappen die de Gemeente inmiddels heeft gezet ten behoeve van de Duurzame Polder en ook, net als de Gemeente zou doen, andere belangen (moeten) meewegen dan die van WPDB.
5.4.
Voor zover WPDB haar verwachting als bedoeld onder 3.1 heeft onderbouwd met het standpunt dat de Minister ervoor verantwoordelijk is dat energieprojecten, die gezien hun grootte van nationaal belang zijn, tot stand komen en zich er daarom dus voor zal moeten inspannen dat het project van WPDB kan worden gerealiseerd, kan zij daarin ook niet worden gevolgd. Nergens uit blijkt dat de Minister zodanig vergaande verplichtingen heeft dat zij gehouden is zich in te zetten voor de realisatie van ieder initiatief voor een groot windpark dat voor welke locatie en door wie dan ook wordt aangemeld. De voorzieningenrechter begrijpt dat WPDB ook niet een zo vergaand standpunt heeft willen innemen, maar met de enkele toelichting dat en waarom de onderhavige locatie zo geschikt is voor een project als het hare, heeft WPDB niet voldoende onderbouwd waarom de Minister in haar specifieke geval hier dan wel toe gehouden zou zijn, zeker niet in het licht van de stelling van de Staat dat deze locatie op Rijksniveau niet is aangewezen als locatie voor grootschalige windenergie. Ook bij toepassing van de RCR zal dus “gewoon” in de daarvoor bestemde procedures moeten worden beoordeeld of het door WPDB gewenste windpark vergunbaar is. De toepassing van de RCR geeft geen recht op het realiseren van een windpark en kan evenzeer uitmonden in de weigering van de verzochte besluiten als het geval is indien deze regeling niet wordt toegepast.
5.5.
Het gevorderde zal dus reeds worden afgewezen omdat WPDB gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen (spoedeisend) belang daarbij heeft.
5.6.
WPDB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding van de Staat en de Gemeente.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt WPDB in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van zowel de Staat als de Gemeente begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
ts