ECLI:NL:RBDHA:2022:14324
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M.C. Verra
- R.P. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid [A]', had zijn aanvraag zien afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 15 april 2021, waarna het bezwaar van verzoeker op 15 maart 2022 ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat er op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij verzoeker alsnog wilde horen op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet, maar dat er op dit moment van uitzetting moet worden afgezien. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, en uitzetting wordt verboden tot vier weken na de beslissing op het beroep.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-, en moet verweerder het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.