ECLI:NL:RBDHA:2022:14337
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanmaningskosten en vergoeding immateriële schade in belastingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, had bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die door de ontvanger van de Belastingdienst in rekening waren gebracht. De aanmaningskosten van € 17 waren opgelegd na een naheffingsaanslag voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Eiser stelde dat het in rekening brengen van deze kosten in strijd was met het Unierecht, omdat het belastingbedrag pas ingevorderd kan worden wanneer het definitief is vastgesteld. Daarnaast werd aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden.
De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht. De rechtbank verwees naar de Leidraad Invordering 2008, waaruit blijkt dat het uitstel van betaling vervalt met de uitspraak op het bezwaar. Eiser had geen verzoek om uitstel van betaling ingediend bij de ontvanger, wat betekende dat de aanmaning en de kosten rechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat verweerder van het horen mocht afzien.
Eiser verzocht ook om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met vier maanden was overschreden, maar oordeelde dat het geringe financiële belang van € 17 geen aanleiding gaf voor schadevergoeding. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af en verklaarde het beroep ongegrond.