ECLI:NL:RBDHA:2022:14341
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en CO2-uitstoot bij registratie van voertuigen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag die was opgelegd op basis van een CO2-uitstoot van 197 gr/km, zoals vastgesteld in een taxatierapport van Duin expertise. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag onterecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank overwoog dat de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht is uitgegaan van de bevindingen van Domeinen Roerende Zaken (DRZ), die de handelsinkoopwaarde van de auto had vastgesteld op € 17.533. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat de rechtbank niet bevoegd was om het Unierecht uit te leggen en dat prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de Bpm verschuldigd is bij registratie van een auto in het kentekenregister, ongeacht de herkomst van het voertuig.
Daarnaast werd de stelling van de eiser dat de CO2-uitstoot lager zou zijn dan vastgesteld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Audi-verklaring niet voldoende bewijs bood om de CO2-uitstoot te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de schade in mindering moest worden gebracht op de handelsinkoopwaarde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.