ECLI:NL:RBDHA:2022:1437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL22.191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft op 10 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 3 februari 2022 de zaak behandeld. Eiser stelt dat hij in Frankrijk niet veilig is en dat hij daar strafrechtelijk vervolgd kan worden, wat volgens hem een reden is om de asielaanvraag door Nederland te laten behandelen. De rechtbank overweegt echter dat de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging in Frankrijk niet betekent dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag moet overnemen. De rechtbank wijst erop dat Frankrijk zich heeft gecommitteerd aan internationale verdragen en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Franse autoriteiten.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 10 december 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat hij in Frankrijk alleen bescherming kan vragen tegen zijn “ex-criminele partners c.q. concurrenten” door zichzelf bij de politie te incrimineren. Hierdoor loopt hij een reëel risico om in Frankrijk strafrechtelijk te worden vervolgd terwijl hij momenteel niet bij de Franse autoriteiten als verdachte in beeld is. Om deze reden dient verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Een eventuele strafrechtelijke vervolging staat de overdracht niet in de weg, omdat dit losstaat van de vraag welk land verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De enkele omstandigheid dat eiser in Frankrijk mogelijk strafrechtelijk zal worden vervolgd, maakt niet dat Nederland de verantwoordelijkheid voor het verzoek om internationale bescherming aan zich had moeten trekken.
5. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat een eventuele toekomstige strafvervolging geen aanwijzing vormt dat Frankrijk zich jegens eiser niet aan haar verdragsverplichtingen zal houden. De Franse autoriteiten hebben immers met het (fictief) claimakkoord gegarandeerd om eisers asielverzoek te behandelen met inachtneming van het EVRM, [3] het Handvest [4] en het Vluchtelingenverdrag. [5] Daarnaast gelden de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn [6] ook ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Voor zover eiser stelt dat Frankrijk in strijd handelt met deze richtlijnen, kan hij daarover klagen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat dan wel dat de autoriteiten in Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven te zien om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
6.Respectievelijk Richtlijn 2013/33/EU, Richtlijn 2011/95/EU en Richtlijn 2013/32/EU.