In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 22 december 2018 een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning 'studie' te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen op 31 augustus 2021, en het bezwaar daartegen werd op 7 februari 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn referente, die in Nederland woont en de Spaanse nationaliteit heeft, niet zijn verschenen op de hoorzittingen die door verweerder waren gepland. Eiser gaf aan dat hij in Frankrijk was voor examens en niet kon komen, maar verweerder heeft deze reden niet als verschoonbaar geaccepteerd. Eiser heeft in bezwaar opnieuw de kans gekregen om zijn relatie met de referente te verduidelijken, maar ook toen is hij alleen verschenen. De rechtbank oordeelde dat verweerder zorgvuldig had gehandeld en dat het niet verschijnen van eiser en referente toerekenbaar was aan hen.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder gerechtvaardigd was, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de relatie met de referente en de redenen voor het niet verschijnen op de hoorzittingen niet verschoonbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.