ECLI:NL:RBDHA:2022:14383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
NL22.3724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van niet verschijnen op hoorzitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 22 december 2018 een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning 'studie' te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen op 31 augustus 2021, en het bezwaar daartegen werd op 7 februari 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn referente, die in Nederland woont en de Spaanse nationaliteit heeft, niet zijn verschenen op de hoorzittingen die door verweerder waren gepland. Eiser gaf aan dat hij in Frankrijk was voor examens en niet kon komen, maar verweerder heeft deze reden niet als verschoonbaar geaccepteerd. Eiser heeft in bezwaar opnieuw de kans gekregen om zijn relatie met de referente te verduidelijken, maar ook toen is hij alleen verschenen. De rechtbank oordeelde dat verweerder zorgvuldig had gehandeld en dat het niet verschijnen van eiser en referente toerekenbaar was aan hen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder gerechtvaardigd was, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de relatie met de referente en de redenen voor het niet verschijnen op de hoorzittingen niet verschoonbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Yilmaz).

Procesverloop

In het besluit van 31 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
In het besluit van 7 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep geagendeerd op 8 juni 2022. Beide partijen hebben op voorhand aangegeven niet te zullen verschijnen. De rechtbank heeft op 8 juni 2022 vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat is het verloop van deze procedure?
Eiser is geboren op [1993] en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Eiser heeft op 22 december 2018 een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning ‘studie’ naar het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[referente] (referente)’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard, kort gezegd omdat verweerder vermoedde dat sprake was van een schijnrelatie. Het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard. [1]
3. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 19 oktober 2020 de verblijfsvergunning van eiser met als doel ‘studie’ ingetrokken en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
4. Op 18 september 2020 heeft eiser zijn huidige aanvraag ingediend. Hij beoogt te verblijven bij referente. Referente woont in Nederland en heeft de Spaanse nationaliteit.
Wat heeft verweerder geoordeeld?
5. Verweerder heeft eiser en referente twee keer uitgenodigd voor een hoorzitting om de ontstane twijfels over hun relatie te verduidelijken. Op 16 maart 2021 heeft verweerder eiser en referente uitgenodigd voor een hoorzitting op 21 april 2021. Op 19 april 2021 heeft eiser telefonisch aan verweerder laten weten dat hij in Frankrijk was voor examens en dus niet kon komen. Verweerder heeft eiser vervolgens op 14 mei 2021 uitgenodigd voor een hoorzitting op 30 juni 2021. Op 25 juni 2021 heeft eiser laten weten dat hij wederom niet kon komen, vanwege examens in Frankrijk. Verweerder heeft op 28 juni 2021 gevraagd om bewijsstukken van deze examens en eiser heeft hierop gereageerd op 2 juli 2021. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag afgewezen omdat aan de hand van de door eiser overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk examens had en daarom niet kon komen. Verweerder achtte het niet verschijnen op de hoorzitting toerekenbaar aan eiser en eiser en referente hebben de ontstane twijfels over hun relatie ook anderszins niet weggenomen.
6. In bezwaar heeft verweerder eiser en referente opnieuw in de gelegenheid gesteld om hun relatie te verduidelijken. Eiser is in zijn eentje verschenen tijdens de hoorzitting van 17 januari 2022. Volgens eiser had referente op dat moment corona en kon zij niet komen. Verweerder heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld om hier bewijs van te overleggen. Op 21 januari 2022 is namens eiser een screenshot overgelegd van een corona-testuitslag.
7. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat eiser en referente toerekenbaar geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om tijdens de hoorzitting duidelijkheid te verschaffen over hun relatie. Volgens verweerder volgt uit het screenshot van de testuitslag namelijk niet dat deze test daadwerkelijk van referente is, omdat er geen persoonlijke gegevens van haar op staan. Ook anderszins is niet door eiser onderbouwd dat referente met een goede reden verhinderd was op 17 januari 2022. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser en referente nogmaals uit te nodigen voor een hoorzitting. Daarbij is volgens verweerder ook van belang dat er geen andere overtuigende bewijsstukken zijn overgelegd die de relatie onderbouwen.
Wat voert eiser aan?
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen nadere hoorzitting heeft gehouden en geen vragen heeft gesteld aan eiser op 17 januari 2022 of nadere informatie heeft opgevraagd. Deze handelwijze is volgens eiser in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft namelijk op basis van een onvolledig dossier een besluit genomen en heeft het nuttig effect van de Richtlijn 2004/38/EG (Richtlijn) teniet doen gaan.
Heeft verweerder de aanvraag van eiser mogen afwijzen?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen en de redenen voor het niet verschijnen op de hoorzitting niet verschoonbaar heeft mogen vinden en in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Op verweerder rust weliswaar een inspanningsverplichting, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier ook ruimschoots aan voldaan. Verweerder heeft namelijk zorgvuldig gehandeld door eiser en referente, nadat zij twee keer niet waren verschenen op de eerder geplande hoorzittingen, in bezwaar nog eens in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Eiser is toen echter alleen verschenen en heeft niet aannemelijk gemaakt dat referente door corona niet kon verschijnen. De rechtbank volgt verweerder dat uit de overgelegde corona-testuitslag niet blijkt van wie deze afkomstig is. Eiser heeft daarmee niet aangetoond dat referente daadwerkelijk corona had op 17 januari 2022 en dus niet kon komen. Dit lag wel op de weg van eiser en was naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf ook niet onmogelijk. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het is namelijk ook aan eiser en referente om medewerking te verlenen aan het inplannen van een hoorzitting en daadwerkelijk te verschijnen. Dat zij dit hebben nagelaten, valt hen toe te rekenen. Bovendien heeft eiser ook in bezwaar en in beroep geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die de gestelde relatie met referente aantonen. Verweerder heeft in het besluit van 7 februari 2022 afdoende gemotiveerd waarom de overgelegde bewijsstukken in dit verband onvoldoende zijn.
Conclusie
10. Verweerder heeft de aanvraag van eiser mogen afwijzen. Van een onzorgvuldig voorbereid of onevenredig besluit is geen sprake en evenmin heeft verweerder door zijn handelwijze het doel en nuttig effect van de Richtlijn doorkruist.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag zittingsplaats Amsterdam van 25 maart 2021 (AWB 20/2933) en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2021. (202102661/1/V1).