ECLI:NL:RBDHA:2022:14384
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld en intrekking verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn ex-partner. Deze vergunning werd door de Staatssecretaris met terugwerkende kracht ingetrokken per 21 december 2020, omdat de relatie met de ex-partner was verbroken. Eiser had vervolgens een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat hij slachtoffer zou zijn van huiselijk geweld. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot het bestreden besluit waartegen eiser in beroep ging.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek heeft de Staatssecretaris een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank besloot het onderzoek niet te heropenen. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van huiselijk geweld, en dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de verblijfsvergunning te wijzigen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat huiselijk geweld had geleid tot de verbreking van de relatie met zijn ex-partner.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel terecht waren. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en voldeed niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.