ECLI:NL:RBDHA:2022:14384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
AWB 21/7643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld en intrekking verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn ex-partner. Deze vergunning werd door de Staatssecretaris met terugwerkende kracht ingetrokken per 21 december 2020, omdat de relatie met de ex-partner was verbroken. Eiser had vervolgens een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat hij slachtoffer zou zijn van huiselijk geweld. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot het bestreden besluit waartegen eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek heeft de Staatssecretaris een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank besloot het onderzoek niet te heropenen. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van huiselijk geweld, en dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de verblijfsvergunning te wijzigen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat huiselijk geweld had geleid tot de verbreking van de relatie met zijn ex-partner.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel terecht waren. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en voldeed niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning afgewezen en de verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A]’ ingetrokken met terugwerkende kracht.
Bij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft na het sluiten van het onderzoek een nieuw besluit ten aanzien van eiser toegezonden. In dit besluit ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te heropenen, zodat dit stuk niet bij de beoordeling zal worden betrokken.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Sinds 31 december 2019 bezit hij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn (inmiddels ex) partner [A]. Dit besluit heeft verweerder met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 21 december 2020. Eiser heeft vervolgens een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiser stelt slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier
voor verblijf bij partner ingetrokken per 21 december 2020. Per die datum staat eiser niet meer ingeschreven op het adres bij zijn ex-partner en eiser heeft zelf later ook verklaard dat de relatie is verbroken. Verweerder gaat er dan ook van uit dat de relatie in ieder geval per 21 december 2020 is verbroken. Met hetzelfde besluit heeft verweerder de aanvraag om het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning te wijzigen, afgewezen. Volgens verweerder is er geen aanleiding om eiser een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ te verstrekken, omdat eiser niet ten minste vijf jaar heeft voldaan aan de voorwaarden van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning. Daarnaast is volgens verweerder niet aangetoond dat eiser slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat om die reden de relatie is verbroken. Verweerder heeft in bezwaar de intrekking en afwijzing gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat hij wel aannemelijk
heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld gepleegd door zijn ex-partner en zijn schoonfamilie. Zo heeft hij een verzoekschrift overgelegd waarin hij verzoekt om een contactverbod tegen zijn ex-partner. Verder heeft eiser een aangifte overgelegd. Hij is in de aangifte niet ingegaan op het huiselijk geweld, maar dit is omdat hij zich hiervoor, mede gelet op zijn cultuur, schaamt. Hij heeft hier wel over verklaard tegenover zijn familie en de rechtbank. Aan de overgelegde (getuigen)verklaringen over het fysieke geweld heeft verweerder te weinig waarde gehecht gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2015 en van 17 augustus 2021. [1] Zo volgt uit de uitspraak van 19 februari 2015 dat getuigenverklaringen niet iedere betekenis kan worden ontzegd als deze stroken met andere bewijsstukken. Daarbij heeft verweerder het rapport van de GGZ van 15 april 2021 niet betrokken bij zijn besluitvorming. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van het beleid in paragraaf B9/8.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000
(Vc 2000) verleent verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling verblijf in Nederland is aangewezen. Verweerder neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Verweerder verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, aldus paragraaf B9/11 van de Vc 2000.
Uit paragraaf B9/20.2 van de Vc 2000 volgt dat verweerder als bewijsmiddel van huiselijk geweld beschouwt recente bescheiden van de politie of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Bij deze bewijsmiddelen moet ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Wat is er in geschil?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de intrekking
van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn (ex)partner. Ook betwist eiser niet dat hij niet ten minste vijf jaar heeft voldaan aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning en dus niet op deze grond in aanmerking komt voor voortgezet verblijf. In geschil is of er bijzondere individuele omstandigheden zijn, in dit geval huiselijk geweld, op grond waarvan verweerder het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning had moeten wijzigen.
Huiselijk geweld
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft
kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie tussen eiser en zijn (ex)partner. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser onder meer een aangifte bij de politie overgelegd. Deze aangifte ziet op een bedreiging door de vader van zijn ex-partner, echter deze heeft plaatsgevonden nadat de relatie al was verbroken. Ten aanzien van hoe zijn ex-partner en haar moeder zich tegenover eiser hebben gedragen, heeft eiser summier verklaard. Daarbij heeft eiser in deze aangifte niet verklaard dat zijn ex-partner hem fysiek zou hebben mishandeld, zoals eiser nu wel stelt. Eiser stelt dat hij bij de politie bij het doen van aangifte niet alles heeft verteld vanwege schaamte, mede vanuit zijn cultuur, echter verweerder mag de aangifte wel als uitgangspunt nemen bij het beoordelen van de aanvraag. Verweerder merkt daarbij tevens op dat eiser weliswaar stelt dat hij vanuit schaamte hier niet over wilde verklaren, maar dat hij dit wel heeft gedaan bij de zitting ten aanzien van het door hem aangevraagde contactverbod en dat deze zitting heeft plaatsgevonden voordat eiser aangifte deed bij de politie. Verder is ook niet gebleken dat eiser alsnog het fysieke geweld bij de politie kenbaar heeft gemaakt. Ook is niet gebleken dat de politie naar aanleiding van de aangifte nader onderzoek heeft verricht of dat er een ambtshalve vervolging door het OM is ingesteld. Eiser heeft verder een GGZ-verklaring overgelegd, echter deze wijkt op bepaalde punten af van de aangifte. Zo heeft eiser bij de GGZ wel over fysiek geweld verklaard en bij de politie niet en heeft eiser in zijn aangifte anders verklaard over zijn salaris en dat van zijn ex-partner dan bij de GGZ. Verder wijst verweerder erop dat eiser weliswaar een contactverbod heeft aangevraagd voor zijn ex-partner, maar dit verzoekschrift is afgewezen en in deze afwijzing is vermeld dat uit niets is gebleken dat de vrouw eiser mishandelt dan wel daarmee dreigt. Eiser heeft daarnaast een tweetal verklaringen overgelegd. Echter deze verklaringen ondersteunen geen andere bewijsmiddelen met grotere bewijskracht zoals eiser aanvoert. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser in de aangifte bij de politie niet verklaard over fysiek geweld en het verzoekschrift voor een contactverbod is niet alleen gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf, maar dit verbod is ook afgewezen. Ten aanzien van de overgelegde whattsapp berichten stelt verweerder terecht dat uit de overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt tussen wie de berichten zijn gewisseld en dat niet van alle berichten kan worden vastgesteld wanneer deze zijn verzonden.
Horen in bezwaar
7. Het betoog van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden slaagt niet.
Van horen in bezwaar kan verweerder afzien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat of de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in het bezwaarschrift heeft aangevoerd is aan deze eis voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende bewijstukken heeft overgelegd om het huiselijk geweld aannemelijk te maken. Ook blijkt bijvoorbeeld niet uit de bezwaargronden dat hij meer informatie of stukken wilde aanleveren om zijn relaas te onderbouwen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.