ECLI:NL:RBDHA:2022:14451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
09-299382-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging door minderjarige verdachte

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging. De feiten vonden plaats op 22 oktober 2020, toen de verdachte samen met anderen de slachtoffers onder bedreiging met een hamer en een mes heeft beroofd van verschillende goederen, waaronder sleutels, een iPhone en kleding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 80 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychische stoornis. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen tot respectievelijk € 1.369,95 en € 5.543,95, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van [naam], de moeder van [slachtoffer 2], is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te melden bij de jeugdreclassering en onderwijs of een zinvolle dagbesteding te volgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/299382-20
Datum uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in Rijks Justitiële [Jeugdinrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
8 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. N. Stolk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
8 december 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te ’s-Gravenhage, althans te Zoetermeer, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sleutels en/of airpods en/of pasjes en/of een jas en/of een broek en/of een Iphone 11 en/of een scootersleutel en/of een scooter en/of een Louis Vuitton muts en/of drie, althans een of meer pet(ten) en/of pasjes en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- hen/hem een of meerdere malen met een hamer, en/of een mes, althans een voorwerp, op het hoofd, althans lichaam, te slaan, en/of
- hen/hem met een mes te steken, en/of
- hen/hem een mes te tonen, en/of
- hen/hem bij de keel te pakken, en/of
- aan hen/hem te trekken en/of te één of meerdere malen op het hoofd en/of lichaam te slaan en/of één of meerdere malen te schoppen en/of te trappen in de buik en/of lichaam, en/of
- te schreeuwen en/of te commanderen en/of te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en/of dat zij zich moesten uitkleden en/of “we weten waar jullie wonen” en/of “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en/of
- hen/hem de kleding laten uit te laten trekken zodat zij in zonder kleding in de kou achterbleven.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020318960, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 530).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
8 december 2022;
- Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020 (p. 112-116);
- Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020 (p. 117-119);
- Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , opgemaakt op
23 oktober 2020 (p. 122-125).
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 oktober 2020 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen,
sleutels en airpods en pasjes en een jas en een broek en een Iphone 11 en een scootersleutel en een scooter en een Louis Vuitton muts en drie petten
van [slachtoffer 1] of
[slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- met een hamer op het hoofd te slaan, en
- een mes te tonen, en
- bij de keel te pakken, en
- meerdere malen op het hoofd en
tegen hetlichaam te slaan en één
maalte schoppen of te trappen
tegen hetlichaam, en
- te schreeuwen en te commanderen en te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en dat zij zich moesten uitkleden en “we weten waar jullie wonen” en “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en
- de kleding uit te laten trekken zodat zij zonder kleding in de kou achterbleven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, de verplichting om een zinvolle dagbesteding te hebben en de verplichting dat de verdachte daarover inlichtingen verschaft aan de jeugdreclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, gevorderd voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, die niet te wijten is aan de verdediging. De verdachte heeft zich bovendien sinds 6 januari 2021 goed gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden. Het pedagogische effect van straffen is vrijwel geheel weggevallen. Een proeftijd voor de duur van één in plaats van twee jaar is in dit geval – gezien de lange schorsingsperiode – passend. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om niet als bijzondere voorwaarde op te nemen de verplichting om onderwijs te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij sprake was van een vooropgezet plan en twee jonge slachtoffers onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek in een park zijn gelokt. Tijdens de beroving die vervolgens plaatsvond, hebben de slachtoffers onder bedreiging met een mes en een hamer een aantal goederen moeten afstaan. Daarbij is ook fors fysiek geweld gebruikt door de overvallers, waarbij is geslagen met een hamer op het hoofd van de slachtoffers. Daarnaast hebben de slachtoffers zich in de kou moeten uitkleden en zijn zij daar achtergelaten, hetgeen niet alleen ontzettend gemeen is maar ook vernederend moet zijn geweest. De beroving zoals die heeft plaatsgevonden, met geweld en onder dreiging van wapens, is een ernstig feit dat grote impact heeft op het leven van de slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. De slachtoffers zijn uit angst in de sloot gesprongen en één van hen dacht dat hij het niet zou overleven. De verdachten zijn planmatig te werk gegaan, hebben alleen oog gehad voor hun eigen geldelijke gewin en hebben geen enkele aandacht gehad voor de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 december 2022.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport dat over de verdachte is opgemaakt door psycholoog K. Oostra. Omdat dit rapport ouder is dan één jaar zal de rechtbank terughoudend zijn bij het betrekken van de informatie uit dit rapport bij de strafoplegging.
De psycholoog heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, ook ten tijde van het feit. De psycholoog heeft tijdens het onderzoek onvoldoende zicht gekregen op de mate van doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde feit. Risicofactoren voor de kans op herhaling bestaan volgens de psycholoog uit de omgang met negatieve leeftijdsgenoten in combinatie met een sterke gerichtheid op geldelijk gewin en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Daarnaast zijn er ook enige beschermende factoren en stelt de verdachte zich meewerkend op richting de hulpverlening. Hoewel de medewerking extrinsiek lijkt ingegeven, ziet de psycholoog nog voldoende beïnvloedingsmogelijkheden. Een (deels) voorwaardelijk straf wordt daarom passend geacht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hier: de Raad) van 1 november 2022. Hieruit blijkt dat de behandeling vanuit De Waag (FAST) positief is afgesloten en verdere behandeling niet noodzakelijk is. De verdachte woont bij zijn moeder en haar vriend in Bilthoven, maar hij wil graag op zichzelf gaan wonen. De jeugdreclassering zou de verdachte kunnen ondersteunen bij het vinden van zelfstandige woonruimte. Daarnaast is gebleken dat de verdachte niet meer naar school gaat en zich – zonder overleg met de jeugdreclassering – heeft uitgeschreven bij het ROC. Wel zou hij naar eigen zeggen een baan hebben en daarmee € 3000,- per maand verdienen. Echter heeft de verdachte hier geen inzicht in gegeven. De jeugdreclassering acht de voortzetting van het toezicht noodzakelijk. Er lijkt bij de verdachte sprake van een positieve ontwikkeling, maar het traject verloopt niet stabiel. Langere begeleiding op het gebied van dagbesteding is noodzakelijk. Het is positief dat de verdachte zelf een baan heeft gevonden en inkomen verdient, maar kaders zijn ook nodig, omdat de verdachte (nog) geen inzicht heeft gegeven in zijn werkzaamheden en hij gedurende het schoringstoezicht eerder van baan is veranderd zonder dit te overleggen met de jeugdreclassering. Concluderend adviseert de jeugdreclassering om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte passend onderwijs volgt en een passende dagbesteding heeft, dit alles naar inzicht van de jeugdreclasseerder.
De vertegenwoordiger van de reclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte recent is aangehouden wegens de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Daarnaast is er sprake van zorgelijke ontwikkelingen op meerdere gebieden. Zo is het contact met de verdachte de laatste tijd niet goed verlopen en bestaan er twijfels over de beloftes die de verdachte aan de jeugdreclassering maakt. Echter, gelet op eerdere positieve ontwikkelingen, wil de jeugdreclassering de verdachte een laatste kans geven middels voortzetting van de begeleiding. De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft daarom in aanvulling op het eerder uitgebrachte advies geadviseerd om ook een meldplicht en een verplichting om inlichtingen te verschaffen omtrent zijn dagbesteding als bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In dit geval acht de rechtbank de aard en ernst van de feiten en de ernst van het letsel strafverhogend. Strafverlagend zal de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn meewegen.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte opleggen een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 55 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om onderwijs te volgen of anderszins zinvolle dagbesteding te hebben, waarbij inlichtingen worden verschaft aan de reclassering. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een geheel voorwaardelijke straf niet volstaat. Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, zal de rechtbank daarom aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De rechtbank overweegt tot slot dat bij de duur van de op te leggen werkstraf ook rekening is gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het bewezenverklaarde feit.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1], wettelijk vertegenwoordigd door zijn [ouders] en bijgestaan door mr. W.N. van der Voet, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.369,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 619,95 aan materiële schade en
€ 750,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2], bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.053,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.043,95 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade.
[naam] (moeder van [slachtoffer 2] ), bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert voor de verplaatste schade een schadevergoeding van € 3.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van 45% van de respectievelijke gevorderde materiële schade en tot een bedrag van 30 % van de respectievelijke gevorderde immateriële schade. [naam] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van
[slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat er schade is aan de jas. Verder staan de trainingsbroek en de schoenen niet in de aangifte en blijken de Airpods nog te werken. De benadeelde partij dient wat betreft de gevorderde materiële schade dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Subsidiair dient het gevorderde bedrag te worden gematigd.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] stelt de verdediging dat de onderbouwing van de schade niet goed leesbaar is en dat de jas niet in de aangifte wordt genoemd.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van
[naam] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is naar het oordeel van de rechtbank namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat de benadeelde partij schade aan zijn jas heeft opgelopen ten tijde van de beroving. Daarnaast zijn de schoenen en de trainingsbroek weggenomen bij de beroving. Uit het dossier blijkt voorts dat de Airpods als gevolg van de beroving beschadigd zijn geraakt. De oplaadcase is weg, de verbinding valt steeds weg en de zijkanten hadden krasschade. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.369,95, bestaande uit € 619,95 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie heeft verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.3.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Omtrent de jas merkt de rechtbank op dat is gebleken dat deze jas is weggenomen bij de beroving. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.543,95, bestaande uit € 4.043,95 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie heeft verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer 2] .
7.3.3
Benadeelde partij [naam]
Nu de door [naam] gevorderde materiele schadevergoeding reeds zal worden toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 2] en van onrechtmatig handelen door de verdachte jegens [naam] niet is gebleken, zal [naam] niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
100 (HONDERD) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
55 (VIJFENVIJFTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een anderszins zinvolle dagbesteding heeft, in overeenstemming met de reclassering. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht en verschaft inlichtingen over zijn werk en andere relevante zaken.
geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.369,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 5.543,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [naam]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand en mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2022.
Mr. M.J. Bouwman en mr. B. Martinez-Hammer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.