6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij sprake was van een vooropgezet plan en twee jonge slachtoffers onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek in een park zijn gelokt. Tijdens de beroving die vervolgens plaatsvond, hebben de slachtoffers onder bedreiging met een mes en een hamer een aantal goederen moeten afstaan. Daarbij is ook fors fysiek geweld gebruikt door de overvallers, waarbij is geslagen met een hamer op het hoofd van de slachtoffers. Daarnaast hebben de slachtoffers zich in de kou moeten uitkleden en zijn zij daar achtergelaten, hetgeen niet alleen ontzettend gemeen is maar ook vernederend moet zijn geweest. De beroving zoals die heeft plaatsgevonden, met geweld en onder dreiging van wapens, is een ernstig feit dat grote impact heeft op het leven van de slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. De slachtoffers zijn uit angst in de sloot gesprongen en één van hen dacht dat hij het niet zou overleven. De verdachten zijn planmatig te werk gegaan, hebben alleen oog gehad voor hun eigen geldelijke gewin en hebben geen enkele aandacht gehad voor de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 december 2022.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport dat over de verdachte is opgemaakt door psycholoog K. Oostra. Omdat dit rapport ouder is dan één jaar zal de rechtbank terughoudend zijn bij het betrekken van de informatie uit dit rapport bij de strafoplegging.
De psycholoog heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, ook ten tijde van het feit. De psycholoog heeft tijdens het onderzoek onvoldoende zicht gekregen op de mate van doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde feit. Risicofactoren voor de kans op herhaling bestaan volgens de psycholoog uit de omgang met negatieve leeftijdsgenoten in combinatie met een sterke gerichtheid op geldelijk gewin en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Daarnaast zijn er ook enige beschermende factoren en stelt de verdachte zich meewerkend op richting de hulpverlening. Hoewel de medewerking extrinsiek lijkt ingegeven, ziet de psycholoog nog voldoende beïnvloedingsmogelijkheden. Een (deels) voorwaardelijk straf wordt daarom passend geacht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hier: de Raad) van 1 november 2022. Hieruit blijkt dat de behandeling vanuit De Waag (FAST) positief is afgesloten en verdere behandeling niet noodzakelijk is. De verdachte woont bij zijn moeder en haar vriend in Bilthoven, maar hij wil graag op zichzelf gaan wonen. De jeugdreclassering zou de verdachte kunnen ondersteunen bij het vinden van zelfstandige woonruimte. Daarnaast is gebleken dat de verdachte niet meer naar school gaat en zich – zonder overleg met de jeugdreclassering – heeft uitgeschreven bij het ROC. Wel zou hij naar eigen zeggen een baan hebben en daarmee € 3000,- per maand verdienen. Echter heeft de verdachte hier geen inzicht in gegeven. De jeugdreclassering acht de voortzetting van het toezicht noodzakelijk. Er lijkt bij de verdachte sprake van een positieve ontwikkeling, maar het traject verloopt niet stabiel. Langere begeleiding op het gebied van dagbesteding is noodzakelijk. Het is positief dat de verdachte zelf een baan heeft gevonden en inkomen verdient, maar kaders zijn ook nodig, omdat de verdachte (nog) geen inzicht heeft gegeven in zijn werkzaamheden en hij gedurende het schoringstoezicht eerder van baan is veranderd zonder dit te overleggen met de jeugdreclassering. Concluderend adviseert de jeugdreclassering om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte passend onderwijs volgt en een passende dagbesteding heeft, dit alles naar inzicht van de jeugdreclasseerder.
De vertegenwoordiger van de reclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte recent is aangehouden wegens de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Daarnaast is er sprake van zorgelijke ontwikkelingen op meerdere gebieden. Zo is het contact met de verdachte de laatste tijd niet goed verlopen en bestaan er twijfels over de beloftes die de verdachte aan de jeugdreclassering maakt. Echter, gelet op eerdere positieve ontwikkelingen, wil de jeugdreclassering de verdachte een laatste kans geven middels voortzetting van de begeleiding. De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft daarom in aanvulling op het eerder uitgebrachte advies geadviseerd om ook een meldplicht en een verplichting om inlichtingen te verschaffen omtrent zijn dagbesteding als bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In dit geval acht de rechtbank de aard en ernst van de feiten en de ernst van het letsel strafverhogend. Strafverlagend zal de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn meewegen.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte opleggen een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 55 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om onderwijs te volgen of anderszins zinvolle dagbesteding te hebben, waarbij inlichtingen worden verschaft aan de reclassering. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een geheel voorwaardelijke straf niet volstaat. Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, zal de rechtbank daarom aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De rechtbank overweegt tot slot dat bij de duur van de op te leggen werkstraf ook rekening is gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het bewezenverklaarde feit.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1], wettelijk vertegenwoordigd door zijn [ouders] en bijgestaan door mr. W.N. van der Voet, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.369,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 619,95 aan materiële schade en
€ 750,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2], bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.053,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.043,95 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade.
[naam] (moeder van [slachtoffer 2] ), bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert voor de verplaatste schade een schadevergoeding van € 3.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.