ECLI:NL:RBDHA:2022:14576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
AWB 21_7262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis met belangenafweging gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een referent uit Syrië tegen de afwijzing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan zijn familieleden een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen. De rechtbank heeft op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de referent sinds 15 september 2020 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft. De aanvraag van de familieleden werd afgewezen op 19 april 2021, waarna de referent bezwaar maakte en beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 30 juni 2022 behandeld, waarbij de referent, zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van de eisers bij het uitoefenen van hun gezinsleven in Nederland. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet onterecht is. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de referent geen aannemelijke onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen over de noodzaak van gezinsleven in Nederland en dat hij niet heeft aangetoond dat hij niet zonder zijn familie kan functioneren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van de referent en zijn familie en het algemene belang van de Nederlandse staat bij immigratiecontrole. De rechtbank wijst erop dat de referent, ondanks zijn jongvolwassenheid, zelf verantwoordelijk is voor het opbouwen van een leven in Nederland en dat zijn eerdere verblijf in Griekenland ook meeweegt in de beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[referent] , uit Syrië, referent

V-nummer: [V-nummer]
Mede namens zijn ouders:
[eiser 1] (eiser 1)
[eiser 2] (eiser 2)
En zijn broers:
[eiser 3] (eiser 3)
[eiser 4] (eiser 4)
[eiser 5] (eiser 5)
[eiser 6] (eiser 6)
Hierna tesamen aangeduid als: eisers
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigden: mr. A. Hadfy-Kovacs en mr. S. Zuithoff).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van referent tegen de weigering van verweerder om aan eisers een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis af te geven. Referent heeft sinds 15 september 2020 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Eisers willen bij referent in Nederland verblijven.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 19 april 2021 afgewezen.
Referent heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Op 13 december 2021 heeft hij beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
Met het bestreden besluit van 5 januari 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, Y. Aziz als tolk en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder de aanvraag om verlening van een mvv in het kader van nareis terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de in de gronden van beroep aangevoerde argumenten.
De rechtbank is – kort samengevat – van oordeel dat verweerder de mvv-aanvraag van eisers niet ten onrechte heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen. Verweerder heeft de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent aangenomen. Verweerder heeft verder aangenomen dat referent voldoet aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid, maar komt tot de conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen in de belangenafweging. Verder vinden eisers dat verweerder onevenredig veel gewicht heeft toegekend aan het economische belang van de Nederlandse staat. Dat de ouders van referent (nog) geen Nederlands spreken en dat zij geen binding hebben met Nederland is in dit soort procedures meer regel dan uitzondering. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers en referent een beroep zullen moeten doen op de openbare kas. De vader van referent is werkzaam als ambtenaar in Syrië en hij zal in Nederland ook een baan zoeken en daarmee in het levensonderhoud van zijn gezin voorzien. Referent heeft pas net een verblijfsvergunning. Dat hij nog geen baan heeft kan hem daarom ook niet worden tegengeworpen. Verder heeft verweerder volgens eisers onvoldoende meegewogen dat referent als jongvolwassene een bijzondere band heeft met zijn gezin, en dat hij zijn ouders en broertjes nodig heeft voor steun. Referent heeft het psychisch moeilijk door het gemis. Dat hij nu gescheiden is van zijn gezin is noodgedwongen. Referent moest vluchten uit Syrië omdat hij anders in militaire dienst had gemoeten. Verweerder werpt hem ten onrechte tegen dat hij zich nu (kennelijk) zelfstandig kan handhaven in Nederland en dat hij het contact op afstand met zijn ouders en broertjes als zodanig kan voortzetten.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
Omdat verweerder inmiddels op het bezwaarschrift van eisers heeft beslist, hebben eisers geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, daarom niet-ontvankelijk.
De beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eisers en referent. Tussen partijen staat verder vast dat referent jongvolwassen is en dat getoetst moet worden aan het jongvolwassenenbeleid uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Ondanks het feit dat referent meerderjarig is, hoeft er daarom geen sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan te nemen. Dat doet er echter niet aan af dat verweerder een belangenafweging moet maken. In dat kader moet verweerder een ‘fair balance’ vinden tussen aan de ene kant de persoonlijke belangen van eisers bij een familieleven in Nederland en aan de andere kant het algemene belang van de Nederlandse staat bij het controleren van de immigratie. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. [1]
7. De rechtbank moet in deze uitspraak beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ als hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eisers bij uitoefening van het gezinsleven in Nederland. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte in het voordeel van eisers meegewogen dat zij geen antecedenten hebben en dat zij beschikken over geldige documenten voor grensoverschrijding. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dit heeft verweerder echter niet doorslaggevend hoeven vinden. Verweerder heeft het economische belang van de staat in het nadeel van eisers mogen laten meewegen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat referent middelen ontvangt uit de openbare kas en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op korte termijn uitzicht is op een eigen inkomen. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat het waarschijnlijk is dat eisers (in ieder geval voor een bepaalde tijd) een beroep zullen doen op de openbare kas. Verweerder heeft in dat kader kunnen overwegen dat de ouders van referent geen banden hebben met Nederland, dat zij de Nederlandse taal niet spreken en dat zij daarom niet gemakkelijk aan een baan zullen komen. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat het niet alleen gaat om een uitkering, maar dat eisers waarschijnlijk ook een beroep zullen moeten doen op de algemene middelen wat betreft huisvesting en medische zorg. Dat referent ter zitting heeft verklaard dat zijn vader nog jong is, dat hij in Syrië een baan heeft en dat hij in Nederland ook aan het werk zal gaan om zijn gezin te onderhouden, maakt dat niet anders. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat referent deze stellingen op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd. Omdat referent jongvolwassen is heeft verweerder verder de mate waarin hij zelfstandig functioneert mogen betrekken bij de belangenafweging. Gezien de leeftijd van referent mag van hem worden verwacht dat hij zelf een leven opbouwt in Nederland. Verweerder heeft in dat kader niet ten onrechte meegewogen dat referent ongeveer 2,5 jaar in Griekenland heeft verbleven voordat hij asiel heeft aangevraagd in Nederland. De rechtbank vindt het niet onbegrijpelijk dat verweerder daaruit afleidt dat referent stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Dat de vlucht van referent uit Syrië noodgedwongen was maakt dat niet anders. Verweerder heeft bovendien niet ten onrechte overwogen dat het verblijf in Griekenland bij een familielid en de daaropvolgende doorreis naar Nederland keuzes van referent zijn geweest, die in dit kader aan hem kunnen worden tegengeworpen. Verweerder heeft in de belangenafweging mogen betrekken dat referent al die tijd op afstand contact heeft gehouden met zijn familie, en dat hij dat contact ook kan voortzetten in de toekomst. Daarnaast heeft verweerder mogen betrekken dat niet is gebleken dat referent niet zonder eisers kan functioneren. De overgelegde verklaringen van de huisarts en van Vluchtelingenwerk heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen vinden. Weliswaar volgt uit de verklaringen dat referent slaapmedicatie gebruikt, maar uit de verklaringen kan niet worden afgeleid dat referent in verband met zijn medische klachten afhankelijk zou zijn van de aanwezigheid van eisers. De beroepsgronden slagen niet.
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:NL:2006:AV3568 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.