ECLI:NL:RBDHA:2022:14673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
NL22.11176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 EVRM met nadruk op afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische vrouw, had de aanvraag ingediend met het doel om herenigd te worden met haar twee zonen, die in Nederland verblijven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zonen, wat de afwijzing van de aanvraag onterecht maakte. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging geen 'fair balance' had gevonden tussen de belangen van eiseres en het algemeen belang van de Nederlandse staat. De rechtbank heeft de primaire besluiten van de staatssecretaris vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de mvv aan eiseres moet worden verleend binnen vier weken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.11176
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1963, van Syrische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 24 en 31 mei 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’ afgewezen.
Verweerder heeft de tegen de primaire besluiten ingestelde bezwaarschriften bij besluit van 27 mei 2020 ongegrond verklaard.
Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 7 maart 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 27 mei 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. [2]
Bij besluit van 18 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder wederom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft verweerder de rechtbank verzocht het beroep aan te houden, omdat hij een aanvullend besluit wil nemen.
Op 26 oktober 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Daarbij is de eerdere afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [3] van rechtswege mede betrekking op het aanvullende besluit. Op 4 november heeft eiseres gereageerd op het aanvullende besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig mr. D. Brouwer, een collega van de gemachtigde van eiseres, [zoon 1] en [zoon 2] , de zoons van eiseres, en [naam] , tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

Aanvragen
1. Op 11 december 2018 hebben [zoon 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992, en [zoon 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987, (hierna samen te noemen: referenten) afzonderlijk van elkaar aanvragen ingediend voor een mvv voor hun moeder, eiseres, in de procedure Toegang en Verblijf. Eiseres verblijft in [plaatsnaam] , Syrië. Referenten zijn in respectievelijk 2015 en 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij hebben destijds ook geprobeerd rechtmatig verblijf voor hun moeder te verkrijgen via nareis, maar dat is niet gelukt.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft de aanvragen met de primaire besluiten afgewezen. Verweerder neemt de familierechtelijke band tussen eiseres en referenten aan. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten. Daarom bestaat volgens verweerder geen familieleven tussen hen in de zin van artikel 8 van het EVRM.
2.2
Verweerder heeft het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 27 mei 2020. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 7 maart 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 27 mei 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
2.3
Op 18 mei 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, het bestreden besluit. Daarin heeft verweerder zijn standpunt, dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten en dat daarom geen familieleven tussen hen bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, gehandhaafd.
2.4
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit gebrekkig is, in die zin dat geen belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarom op 26 oktober 2022 een aanvullend besluit genomen, waarin een dergelijke belangenafweging is gemaakt. Deze belangenafweging valt uit in het nadeel van eiseres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het algemeen belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en referenten.
Oordeel van de rechtbank
Is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Sinds de aanvragen van referenten in 2018 zijn partijen verdeeld over de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten. In de vorige beroepsprocedure van eiseres heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op 7 maart 2022 het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet alle door eiseres aangevoerde elementen integraal in het besluit van 27 mei 2020 had betrokken. De rechtbank constateert dat verweerder in de besluitvorming die in deze procedure voorligt, wel alle door eiseres aangevoerde elementen heeft meegenomen. Verweerder geeft aan die elementen echter een andere weging dan eiseres. Verweerder stelt zich namelijk op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en eiseres stelt dat daarvan wel sprake is. Nu alle door eiseres naar voren gebrachte elementen, ook naar aanleiding van de zitting van 8 november 2022, op tafel liggen, gaat de rechtbank over tot de beoordeling of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
3.2
Uit de jurisprudentie van het EHRM [4] volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM sprake dient te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependency’). [5] De vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid is een vraag van feitelijke aard en de beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen volgens het EHRM de volgende aspecten relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële betrokkenheid, de mate van emotionele afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkene. Deze elementen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.
3.3
In het geval van eiseres en referenten zijn de volgende elementen van belang.
Het gezin van eiseres bestaat uit haarzelf en beide referenten. In 2007 is de man van eiseres, de vader van referenten, overleden. Tot de indiensttreding in het Syrische leger van [zoon 1] in 2011 heeft eiseres met beide referenten samengewoond. In 2012 is [zoon 1] gedeserteerd en vervolgens ondergedoken. Vanaf dat moment heeft eiseres – tot aan de vlucht van [zoon 2] in 2014 – de ene helft van de tijd bij [zoon 2] en de andere helft van de tijd bij [zoon 1] gewoond. [zoon 1] is in 2015 gevlucht.
Naast het overlijden van de vader in 2007 en het onderduiken van [zoon 1] in 2012 hebben nog een tweetal ingrijpende, levensbepalende gebeurtenissen in Syrië plaatsgevonden. In 2011 is [zoon 2] twee keer vastgehouden en gemarteld door het Syrische regime en eiseres heeft begin 2013 een ingrijpende operatie moeten ondergaan aan haar organen. Als gevolg van al deze gebeurtenissen, en de daarmee gepaard gaande angsten, is de mentale toestand van eiseres en referenten verslechterd en zijn de zorgen over- en zorg voor elkaar steeds verder toegenomen.
Voorts voorzien referenten eiseres in haar basale levensbehoeften. Eiseres is sinds het overlijden van haar man in 2007 tot op de dag van vandaag volledig afhankelijk van de financiële steun van referenten. Zij heeft zelf geen bron van inkomsten.
Ook op andere manieren zorgen referenten op afstand voor eiseres. Zij zorgen ervoor dat eiseres door iemand uit hun netwerk ondersteund wordt als zij ziek is of anderszins hulp nodig heeft. Een netwerk dat overigens steeds kleiner wordt, nu veel mensen eiseres niet langer durven te helpen vanwege de politieke activiteiten van haar zoon [zoon 2] .
Tot slot staan eiseres en referenten meerdere keren per dag in contact met elkaar. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 14 april 2022 heeft [zoon 2] verklaard dat hij eiseres twee keer per dag een half uur belt. [zoon 1] belt eiseres drie tot zes keer per dag.
3.4
Voornoemde omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, maken naar het oordeel van de rechtbank dat de (emotionele) band tussen eiseres en referenten sterker is dan normaal bij meerderjarige kinderen en hun ouder(s). Daarmee is sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid en aldus van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten. Nu verweerder in de besluitvorming niet tot die conclusie is gekomen, is het beroep al om deze reden gegrond en kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Hoe nu verder?
4. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gevolgen het voornoemde gebrek voor de uitkomst van deze beroepsprocedure moet hebben. De rechtbank zal in het navolgende onderzoeken of het – mede gelet op de lange duur van de procedure en in het kader van finale geschilbeslechting – mogelijk is om zelf in de zaak te voorzien.
Heeft verweerder een fair balance getroffen?
5.1
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling [6] van 13 juli 2022 [7] in het aanvullende besluit van 26 oktober 2022 een belangenafweging gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat het bestuursorgaan een ‘fair balance’ moet treffen tussen de belangen van de betrokken individuen en het Nederlands algemeen belang. [8] Uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak volgt verder dat de rechtbank de door verweerder gegeven motivering van de belangenafweging indringend moet toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd.
5.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verweerder in zijn belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden van deze zaak heeft meegenomen.
5.3
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in zijn belangenafweging de volgende elementen in het voordeel van eiseres heeft meegewogen. Allereerst bestaat er een objectieve belemmering voor referenten om in Syrië te verblijven, omdat de omstandigheden in Syrië waardoor zij in Nederland een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, nog steeds actueel zijn. Daarnaast kunnen eiseres en referenten hun gezinsleven niet in een derde land uitoefenen. Tot slot weegt in het voordeel van eiseres dat [zoon 2] en [zoon 1] een sterke binding met Nederland hebben. Zij verblijven hier sinds 2015 en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit gekregen.
5.4
Daartegenover heeft verweerder verschillende elementen in het nadeel van eiseres gewogen: dat geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven als ook een mogelijk beroep op de door algemene middelen gefinancierde huisvesting, infrastructuur en gezondheidszorg.
5.5.1
De rechtbank stelt vast dat het element dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referenten omdat tussen hen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, weg valt gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 heeft overwogen.
5.5.2
Dat eiseres een beroep zal doen op de door algemene middelen gefinancierde huisvesting, kan de rechtbank evenmin volgen. In de huisvesting van eiseres zal kunnen worden voorzien, nu referenten meerdere keren hebben verklaard dat zij eiseres in huis zullen nemen en alle kosten die daarmee gepaard gaan kunnen en zullen betalen. Dat hebben zij ter zitting nogmaals bevestigd. Daarnaast hebben referenten allebei een goed betaalde baan, en zullen zij daarom ook verder in het levensonderhoud van eiseres kunnen voorzien.
5.5.3
Verweerders stelling in het aanvullende besluit dat eiseres een beroep zal doen op de door algemene middelen gefinancierde infrastructuur, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting niet nader kunnen uitleggen noch onderbouwen.
5.5.4
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het enige element dat overblijft aan de negatieve kant van de balans, is dat eiseres mogelijk een beroep zal doen op de gezondheidszorg. De rechtbank is het met verweerder eens dat ook wanneer referenten, zoals ze hebben aangegeven te zullen doen, voor eiseres in Nederland een ziektekostenverzekering afsluiten, een deel van de kosten van haar medische zorg nog steeds kunnen worden afgewenteld op de algemene middelen. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat huisvesting, verpleeghuiszorg en andere medische zorg voor ouderen in Nederland al langere tijd onder druk staat. Naar het oordeel van de rechtbank, kan dit enkele algemene gegeven – in het licht van alle omstandigheden van het geval zoals hiervoor weergegeven en de verantwoordelijkheid die referenten nemen voor de (financiële) zorg van eiseres – echter niet zwaarder wegen dan het belang van eiseres om herenigd te worden met haar zonen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022. [9]
5.6
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in zijn weging van het samenstel van elementen geen ‘fair balance’ heeft weten te vinden. De omstandigheden van deze zaak maken dat de balans in het voordeel van eiseres had behoren uit te vallen.
Conclusie
6. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. Hoewel het in beginsel aan verweerder is om te beoordelen of een uitspraak van de rechtbank leidt tot de gevraagde vergunning, ziet de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat zij beschikt over alle noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens, waarbij thans nog maar één uitkomst mogelijk is. Er is ook niet gebleken van andere redenen die aan toewijzing van de aanvraag in de weg zouden staan. Daarbij komt dat de procedure al vier jaar duurt, omdat de aanvragen al in 2018 zijn gedaan. Het geven van nog een gelegenheid aan verweerder om het bezwaar opnieuw te beoordelen zou daarom naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden. Om deze reden zal de rechtbank in het kader van finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen aan eiseres een mvv te verlenen voor het doel dat ten behoeve van eiseres is aangevraagd, binnen een termijn van vier weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van de gezamenlijke bezwaarschriften en 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een mvv aan eiseres te verlenen voor het doel dat ten behoeve van eiseres is aangevraagd binnen een termijn van vier weken;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zaaknummer: AWB 20/5106.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Zie onder meer de arresten A.W. Khan tegen Verenigd Koninkrijk van 12 juni 2010 (nr. 47486/06) en Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (nr. 1598/06).
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (nr. 50435/99), Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011 (nr. 38058/09), Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (nr. 55597/09) en Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012 (nr. 47017/09).