In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij op 29 augustus 2022 zou worden overgedragen aan Italië.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Italië op 2 maart 2022 akkoord is gegaan met de overname van verzoekster, en dat de overdrachtstermijn op 2 september 2022 verstrijkt. De rechtbank was in staat om voor deze datum uitspraak te doen, maar de korte tijd tussen de aankondiging van de overdracht en de geplande overdracht maakte het onmogelijk om het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen. Verweerder wilde niet wachten met de uitzetting totdat de inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden.
Verzoekster heeft medische problematiek aangevoerd, waaronder een zwangerschap als gevolg van verkrachting, en heeft gesteld dat zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster bij een onderzoek ter zitting groter is dan het belang van verweerder om haar uit te zetten. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,00.