ECLI:NL:RBDHA:2022:14702
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder connexe bodemprocedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen in een besluit van 8 februari 2022. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit primaire besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 7 april 2022. Hierop heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en om de verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De verweerder stelde zich op het standpunt dat hij niet gehouden was om de proceskosten te betalen. De partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om de zaak op basis van de stukken af te doen, waarna het onderzoek werd gesloten.
De voorzieningenrechter overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. Hij stelde vast dat verzoekster geen beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit, wat een voorwaarde is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier, en werd openbaar gemaakt op 8 september 2022.