ECLI:NL:RBDHA:2022:1474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
22-101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor hoteluitbreiding in Den Haag

Op 25 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.A. Johannsen, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 15 december 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is verleend aan vergunninghoudster Andapar B.V. voor het veranderen en vergroten van een hotel aan de [straat] [nummer] te Den Haag. De vergunning betreft het plaatsen van een twee-laagse uitbouw aan de achterzijde van het hotel en het wijzigen van de indeling. Verzoekster, die naast het hotel woont, stelt dat de vergunning leidt tot overlast en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, met name ten aanzien van welstandsadviezen en flora- en faunaonderzoek.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 februari 2022 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de vergunninghoudster zo snel mogelijk met de werkzaamheden wil beginnen, wat de spoedeisendheid van het verzoek onderstreept. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er geen weigeringsgronden zijn zoals genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster voldoet aan de parkeereisen en dat de bezwaren van verzoekster niet opwegen tegen de verleende vergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het primaire besluit naar verwachting stand zal houden in de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/101

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M.A. Johannsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Veldman).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
: Andapar B.V., te Den Haag, vergunninghoudster.

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2021 heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het hotel [straat] [nummer] te Den Haag door het plaatsen van een twee-laagse uitbouw op de eerste en tweede verdieping aan de achterzijde en het wijzigen van de indeling.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is verschenen [B] verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 8 mei 2020 is een vergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van de winkel op de begane grond en het hotel op de begane grond en de verdiepingen [straat] [nummer] door het plaatsen van een twee-laagse uitbouw op de 1e verdieping aan de achterzijde, het wijzigen van de indeling, het maken van een trap en het realiseren van constructieve doorbraken. In het besluit van 2 oktober 2020 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de winkel op de begane grond en het hotel op de begane grond. De uitbreiding aan de achterzijde maakte niet langer deel uit van de aanvraag.
2.2
In december 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor een twee-laagse uitbouw aan de achterzijde, die buiten behandeling is gesteld als gevolg van het ontbreken van onder meer een ecologisch onderzoek waaruit blijkt wat het effect van het plan is op de flora en fauna.
2.3
Op 25 augustus 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen en vergroten van het hotel [straat] [nummer] door het plaatsen van een twee-laagse uitbouw op de eerste en tweede verdieping aan de achterzijde en het wijzigen van de indeling.
3. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder is hierbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’ (binnenplanse vrijstelling).
De oude parkeerbehoefte bedraagt 5,00 parkeerplaatsen op het maatgevend moment voor de aanwezigheid van het parkeren avond-nacht. De nieuwe parkeerbehoefte bedraagt 6,00 parkeerplaatsen, zodat na saldering de parkeerbehoefte 1,0 parkeerplaats bedraagt. De parkeerdruk binnen de voorgeschreven loopafstand ligt in de huidige situatie hoger dan 80%. Er zijn geen parkeerplaatsen voorzien op het eigen terrein en het aanleggen van parkeerplaatsen op het eigen terrein is niet goed mogelijk. Parkeren door gebruikers en bezoekers mag het parkeerareaal in de openbare ruimte niet belasten.
Bij de aanvraag is een huurovereenkomst overlegd voor 1 parkeerplaats. De huurovereenkomst is aangegaan voor een minimum van 10 jaar en is tussentijds niet opzegbaar. De parkeerplaats bevindt zich binnen de voorgeschreven loopafstand. Op dit moment is de voorgestelde ruimte in gebruik als magazijn/bedrijfsruimte. Er zijn tekeningen overlegd waaruit blijkt dat er aanpassingen zullen worden verricht. De aangedragen parkeeroplossing is acceptabel onder de voorwaarde dat bij het in gebruik
nemen van het hotel de voorgestelde aanpassingen aan de Maststraat 42 hebben plaatsgevonden en dat parkeerplaats beschikbaar en toegankelijk is.
Gelet op het vorenstaande is verweerder bereid af te wijken van de parkeereis voor motorvoertuigen als bedoeld in artikel 5.1, onder b, van de planregels voor 1 parkeerplaats.
Verweerder heeft verder overwogen dat er sprake is van een verbouw situatie zonder functiewijziging. Het beoogd gebruik van de uitbouw ten behoeve van de hotelfunctie is in overeenstemming met het bestemmingsplan ‘Scheveningen-Dorp’.
4. Verzoekster woont naast het hotel waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft en is om die reden direct belanghebbende bij het primaire besluit.
Ter zitting is gebleken dat vergunninghoudster zo spoedig mogelijk met de vergunningplichtige werkzaamheden wil starten, zodat de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig acht.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van het bepaalde onder d van dat artikellid mag het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheveningen-Dorp’. Het in geding zijnde perceel heeft hierin de enkelbestemming ‘Gemengd - 1’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’ en ‘Waterstaat - Waterkering’.
De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn hierin op grond van artikel 5.1 van de planregels onder meer bestemd voor een hotel met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Daarnaast geldt ter plaatse het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’.
Redelijk eisen van welstand
6.1
Verzoekster voert aan dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De welstandsadviezen van 5 en 24 augustus 2020 ontbreken. Verzoekster meent dat gezien de summiere onderbouwing de aanvraag niet voldoet aan de eisen van de welstand en het besluit daarom dient te worden geschorst.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de Welstands- en monumentencommissie (de welstandscommissie) dat op 20 oktober 2021 is uitgebracht wel voldoet aan de daaraan te stellen eisen en aansluit bij wat er is voor wat betreft architectuur, kenmerken, materiaal, enz. De commissie spreekt in haar advies namelijk erover dat met het bouwplan voor de achterzijde de bestaande opzet en architectuur herkenbaar blijven. De uitwerking van het ontwerp sluit aan bij de bestaande achtergevel, een metselwerk met staande vensters. De door verzoekster genoemde adviezen hebben betrekking op een eerdere aanvraag.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het positieve advies van de welstandscommissie van 20 oktober 2021 voldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door verzoekster genoemde welstandsadviezen uit augustus 2020 geen betrekking hadden op dit, maar op de eerdere bouwaanvraag van 8 mei 2020. Aangezien verzoekster geen deskundig tegenadvies in het geding heeft gebracht, heeft verweerder naar voorlopig oordeel het welstandsadvies van 20 oktober 2021 aan het primaire besluit ten grondslag mogen leggen, zodat hierin geen grond is gelegen om het primaire besluit te schorsen.
Flora en fauna
6.2
Daarnaast stelt verzoekster dat de motivering ook ontbreekt ten aanzien van het flora en faunaonderzoek. Zij betwijfelt of de uitkomsten van het onderzoek van Ecoresult juist zijn ten aanzien van vleermuizen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Ecoresult B.V. te Dordrecht op 16 september 2021 een nader onderzoeksrapport vleermuizen heeft uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat binnen het plangebied en de invloedsfeer van de werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van de gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger afwezig zijn. Dit rapport is door de stadsecoloog positief beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet, gelet ook op de door verweerder in het geding gebrachte email van 9 februari 2022 van Ecoresult B.V. geen reden om op basis van de verklaring van R. Niekerk aan te nemen dat de betreffende onderzoeker zou hebben gezegd dat er wel sprake zou zijn van de aanwezigheid van vleermuizen in het hotel en dat de ruimte waar de uitbouw is voorzien tot het foerageergebied van vleermuizen behoort.
Aangezien verzoekster geen tegenadvies van een deskundige heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen reden dat verweerder niet van de resultaten van het onderzoek van Ecoresult mocht uitgaan.
6.3
Verzoekster vraagt zich ook af of het bouwplan wel voldoet aan artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb), aangezien de gevolgen van de werkzaamheden de natuur kunnen schaden en gevolgen kunnen hebben op het dichtbij liggende Natura 2000-gebieden Westduinpark/Meijendel.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de oorspronkelijke vergunningaanvraag, inclusief de toen reeds beoogde twee-laagse uitbouw, Aerius stikstofberekeningen zijn ingediend die door de deskundigen van de gemeentelijke Helpdesk Stikstof zijn goedgekeurd. Daaruit bleek dat geen sprake was van significante stiktsofdepositie. Als het totale plan niet leidt tot stikstofedepositie, dan is het volgens verweerder logisch dat een gedeelte van dit totaalplan evenmin tot depositie leidt.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om dit standpunt van verweerder niet te volgen. Verzoekster heeft dit standpunt en de uitkomsten van de Aerius-berekeningen ook niet gemotiveerd bestreden, zodat deze verzoeksgrond evenmin slaagt.
Hotelfunctie, overlast en belangenafweging
6.4
Daarnaast stelt verzoekster dat verweerder op 9 december 2021, een dag voor het nemen van het primaire besluit, heeft als beleid heeft vastgesteld om geen hotels meer toe te voegen en het aantal hotelkamers te reduceren. De bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning is volgens haar dan ook in strijd met verweerders beleid. Verder vreest verzoekster een toename van de (geluids)overlast van de gebruikers van het hotel en negatieve gevolgen voor de buurt. Zij wijst er in dit verband ook op dat de politie kort na de verlening van de omgevingsvergunning een inval heeft gedaan in het pand, waarbij personen zijn meegenomen. Verzoekster acht het bouwplan daarom in strijd met het “Programma Toekomst Scheveningen badplaats”, dat de overlast voor bewoners juist moet doen verminderen. Verder stelt verzoekster het verrassend te vinden dat het commerciële belang van één partij boven de belangen van de omgeving gaat. Zo heeft verweerder geen rekening gehouden met de belangen van verzoekster ten aanzien van het burenrecht, zoals de hemelwaterafvoer (HWA), de toegang tot muren voor het onderhoud of herstel, de ventilatie en het verlies van woongenot.
6.5
Niet in geschil is dat het bouwplan, zowel voor wat betreft de bouw van de twee-laagse uitbouw als het beoogd gebruik als hotel, in overeenstemming is met de bouwregels respectievelijk de bestemming “Gemengd -1-” in het bestemmingsplan “Scheveningen-Dorp”. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van artikel 2.10 van de Wabo in zoverre verplicht was de gevraagde vergunning te verlenen. Een belangenafweging is hierbij niet aan de orde. Verweerder had derhalve geen ruimte om op grond van de in rechtsoverweging 6.4 weergegeven gronden en belangen van verzoekster de omgevingsvergunning te weigeren. Dat het bouwplan in strijd zou zijn met de genoemde beleidswijziging ten aanzien van reductie van hotelkamers en het “Programma Toekomst Scheveningen badplaats” is niet relevant, nu geen sprake is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo.
Voor zover verzoekster stelt dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen, omdat door het bouwplan de ventilatieopening van verzoeksters keuken en hemelwaterafvoer (HWA) zal moeten worden aangepast, kan dit evenmin leiden tot weigering van de omgevingsvergunning, nu het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Scheveningen-Dorp”. Verzoekster zal zich terzake moeten wenden tot de civiele rechter.
Ladder duurzame verstedelijking
6.6.
Daarnaast stelt verzoekster dat het bouwplan getoetst moet worden aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat in dit geval sprake zou zijn van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo.
Anders dan waarvan verzoekster uitgaat heeft verweerder vanwege strijd met het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’ geen toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo, maar aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste, van de Wabo (binnenplanse afwijking), zodat deze grond naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds hierom niet kan slagen.
Parkeren
6.7
Tevens voert verzoekster aan dat het primaire besluit is verleend in strijd met artikel 2 van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”. De nieuwe overeenkomst van 15 september 2021 blijkt immers tussentijds opzegbaar te zijn met een opzegtermijn van een jaar, zodat vergunninghoudster over een jaar van de huurovereenkomst af kan zijn. Daarom kan het bestaan van de benodigde extra parkeerplaats volgens verzoekster niet worden gegarandeerd.
Niet in geschil is dat de aanvraag niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’ omdat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor voertuigen op het eigen terrein dat bij de bebouwing of functie behoort. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het primaire besluit op pagina 8 als voorwaarde is verbonden dat voordat deze uitbreiding van het hotel in gebruik mag worden genomen alle noodzakelijke aanpassingen ten behoeve van de realisatie van 1 extra parkeerplaats (bovenop de eerder voorgeschreven 5 parkeerplaatsen) aan de Maststraat 42 te Den Haag hebben plaatsgevonden en dienen totaal 6 parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk te zijn voor het personeel en de bezoekers van het hotel.
Aangezien in de huurovereenkomst van 15 september 2021 in artikel 3.3 is vermeld dat de overeenkomst voor een periode van 10 jaar geldt en tussentijds niet kan worden opgezegd,
komt de parkeerbehoefte van het bouwplan niet ten laste van de openbare ruimte, zodat verweerder zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de vastgestelde parkeereis voor motorvoertuigen en daarmee aan artikel 5.1, onder b van de algemene bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’.
Indien en voor zover deze parkeerplaats feitelijk niet beschikbaar zou blijken te zijn ten tijde van de ingebruikname van de extra hotelkamers, kan verzoekster -zoals gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven- ter zake een handhavingsverzoek indienen bij de gemeente.
7. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, voorshands op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
8. Gelet op het vorenstaande kan het primaire besluit bij de heroverweging in bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar verwachting standhouden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.