ECLI:NL:RBDHA:2022:14767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22/1701 en 22/1702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in de zaken AWB 22/1701 en AWB 22/1702, waarbij de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER is afgewezen. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend op 15 maart 2021, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser stelde dat hij zorg- en opvoedingstaken voor zijn minderjarige kinderen verrichtte en dat er een afhankelijkheidsverhouding bestond die vereiste dat hij in Nederland mocht blijven. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat de afhankelijkheidsverhouding niet zodanig was dat zijn kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier was mr. F.W. Victoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 22/1701 (beroep)
AWB 22/1702 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 november 2022 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. E. Tahitu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag van 15 maart 2021 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 18 maart 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was [naam] , tolk in de Engelse taal, op de zitting aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft een onderbouwd verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht gedaan. De rechtbank stelt op basis van de bij het beroep overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Wat is aan deze procedure voorafgegaan?
2.1
Eiser heeft eerder, op 30 augustus 2018, een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Met deze aanvraag beoogde eiser op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez [3] (Chavez-arrest) van het Hof [4] afgeleid verblijf bij zijn minderjarige kind, [kind 1] (referent 1) die op [geboortedatum] is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 maart 2019, gehandhaafd bij besluit van 1 november 2019, afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 23 september 2020 [5] ongegrond verklaard. De Afdeling [6] heeft eisers hoger beroep tegen deze uitspraak bij uitspraak van 10 november 2020 [7] ongegrond verklaard.
2.2
Eiser heeft op 15 maart 2021 opnieuw een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Met deze aanvraag beoogt eiser verblijf bij zijn andere minderjarige kind, [kind 2] (referent 2), die op [geboortedatum] is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft.
Besluitvorming
3.1
In het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat referenten niet worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten als verblijf aan eiser wordt geweigerd, omdat eiser een geldige verblijfsvergunning in Frankrijk heeft. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder niet aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor referenten verricht. Ook heeft eiser niet aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding met referenten dat zij gedwongen zouden zijn samen met eiser het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsdocument wordt verstrekt.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder zich niet langer op het standpunt gesteld dat eiser een geldige verblijfsvergunning in Frankrijk heeft, maar heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. Eiser woont namelijk niet samen met referenten en heeft met de ingediende bewijsstukken niet aangetoond dat hij structurele zorg- en opvoedingstaken voor referenten verricht. Eiser heeft daarnaast ook in bezwaar niet aannemelijk gemaakt dat hij in een zodanige afhankelijkheidsverhouding tot referenten staat dat zij gedwongen worden de EU te verlaten als hem geen verblijfsdocument wordt verleend.
Beoordeling rechtbank
Zorg- en opvoedingstaken
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor referenten verricht. Hoewel de rechtbank eisers standpunt volgt dat foto’s niet per definitie enkel als momentopnames kunnen worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de onderhavige zaak overgelegde foto’s geen inzicht bieden in de aard en intensiteit van de door eiser verrichte zorg- en opvoedingstaken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in de onderhavige procedure een achttal foto’s overgelegd. De rechtbank heeft al in de eerdere procedure van eiser, in de uitspraak van 23 september 2020, overwogen dat hij foto’s had overgelegd zonder nadere toelichting en deze foto’s geen volledig beeld gaven van de relatie tussen eiser en referent 1. De rechtbank stelt vast dat eiser in deze procedure opnieuw foto’s heeft overgelegd die niet zijn voorzien van een nadere toelichting of datering. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde foto’s enkel als momentopnames kunnen worden aangemerkt en daaruit enkel kan worden afgeleid dat eiser contact heeft met referenten, maar niet dat hij ook zorg- en opvoedingstaken voor hen verricht.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin uit de overige overgelegde stukken worden afgeleid dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. Uit de verklaringen van de huisarts en het consultatiebureau blijkt dat eiser één keer met referent 2 op het spreekuur van de huisarts is verschenen en dat hij twee keer met referent 1, en eveneens twee keer met referent 2 het consultatiebureau heeft bezocht, telkens samen met de moeder van referenten. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat hieruit kan worden afgeleid dat eiser zorg- en opvoedingstaken verricht, maar dat deze gelet op de frequentie van de bezoeken enkel als marginaal kunnen worden aangemerkt. Eisers stelling dat van de huisarts en het consultatiebureau niet mag worden verwacht dat zij gedetailleerd verklaren over de door eiser verrichte opvoedingstaken, volgt de rechtbank niet. Voor zover de huisarts en de medewerker van het consultatiebureau hierover niet hebben kunnen of willen verklaren, had het op de weg gelegen van eiser om op andere wijze aan te tonen welke zorg- en opvoedingstaken hij voor referenten verricht. Gesteld noch gebleken is dat dit voor eiser niet mogelijk is geweest. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat de overgelegde verklaringen van de moeder van referenten en de verklaringen van de stiefzussen van referenten niet uit een objectieve bron komen. Deze verklaringen bieden daarnaast beperkt inzicht in de activiteiten die eiser met referenten heeft ondernomen. Weliswaar volgt uit de verklaring van de moeder dat hij referent 1 dagelijks naar school brengt, maar hoe vaak en sinds wanneer eiser dit doet wordt niet met objectief verifieerbare stukken, zoals een verklaring van de school, onderbouwd.
4.3
Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. De rechtbank overweegt dat in het geval eiser meer stukken had ingediend, zoals foto’s voorzien van een datering en een nadere toelichting, verklaringen van de school dat eiser referenten regelmatig naar school brengt en ophaalt en getuigenverklaringen waaruit blijkt dat eiser over een langere termijn zorg- en opvoedingstaken voor referenten heeft verricht, dit bij een volgende aanvraag mogelijk anders kan liggen.
Afhankelijkheidsverhouding
5.1
Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij het bestaan van de vereiste afhankelijkheidsverhouding niet heeft aangetoond. Gelet op de relatie die eiser met referenten heeft, is het reëel dat er een risico voor hun evenwicht zal ontstaan als eiser het grondgebied van de EU zal moeten verlaten. Referenten zijn namelijk gehecht aan eiser en zullen er onder lijden als hij niet meer in de buurt is.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat referenten in een dusdanige afhankelijkheidsverhouding tot hem staat dat zij gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsdocument wordt verstrekt. Verweerder heeft hierbij mee kunnen wegen dat het aannemelijk is dat de moeder van referenten de dagelijkse zorg voor referenten op zich neemt, aangezien zij sinds hun geboorte op hetzelfde BRP [8] -adres als de moeder ingeschreven staan. Daarnaast is uit de overgelegde stukken, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, niet gebleken dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor referenten verricht. Verder heeft eiser zijn stelling dat er een reëel risico op verstoring van het evenwicht van referenten bestaat als het verblijf van eiser in Nederland geweigerd wordt, niet met stukken onderbouwd. Eisers betoog op de zitting dat het heel zwaar zou zijn voor referenten als hij het land zou moeten verlaten, omdat hij hun hele leven lang bij hen in de buurt is geweest, en dat referenten onder zijn vertrek zullen lijden, maakt dit niet anders. Aangezien het hier om een aanvraagsituatie gaat, is het aan eiser om zijn betoog met stukken te onderbouwen. Dat heeft hij in de onderhavige zaak niet gedaan.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/1701,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/1702,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie/Europese Economische Ruimte.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest van het Hof van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.Zaaknummer: AWB 19/9302.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zaaknummer: 292995611/1/V1.
8.Basisregistratie personen.