ECLI:NL:RBDHA:2022:14777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Portugal onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Pol, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Portugal volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling was genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men mag uitgaan van een goede behandeling van asielzoekers in andere EU-lidstaten, in dit geval Portugal. Eiser voerde aan dat er gebrekkige toegang tot rechtsbijstand en andere tekortkomingen in de Portugese asielprocedure waren, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er sprake was van systematische tekortkomingen die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrachten.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, die de mogelijkheid biedt om in bijzondere gevallen de aanvraag zelf te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 september 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14167
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.14168, op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen, maar ter zitting is een telefonische tolk geregeld. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Portugal gestuurd. Portugal heeft dit verzoek geaccepteerd.
Rechtsbijstand
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Portugal niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Er is sprake van gebrekkige toegang tot
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
rechtsbijstand in Portugal. Eiser verwijst hiervoor naar het AIDA rapport, update 2020 over Portugal, bladzijdes 39 tot en met 41. In Portugal krijg je als asielzoeker juridische hulp van niet-advocaten, er is geen sprake van kosteloze rechtsbijstand, asielzaken worden toegewezen aan niet gespecialiseerde advocaten en er is geen makkelijke vertaalservice aanwezig, waardoor geen ongehinderde communicatie tussen asielzoeker en advocaat mogelijk is. Dit kwalificeert als structurele tekortkomingen in de Portugese asielprocedure waardoor hij een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), of artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Vanwege deze gebrekkige toegang tot rechtsbijstand bestaat er namelijk een risico op indirect refoulement. Nu er verder geen duidelijk beleid is en eiser niet zonder meer kosteloze rechtsbijstand kan krijgen van een advocaat, kan eiser daarover ook niet zonder meer klagen bij de Portugese autoriteiten.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Portugal mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling als in artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het gaat in dit geval om een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, dit is beschreven in het arrest Jawo.3
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Portugal. De verwijzing naar het AIDA rapport, update 2020 over de manier waarop de rechtsbijstand wordt verleend, is onvoldoende om een structurele systematische tekortkoming aan te nemen als onder rechtsoverweging 3 is beschreven. In het door eiser aangehaalde AIDA rapport, op pagina 41, staat bovendien dat asielzoekers in het algemeen onbelemmerde toegang hebben tot gratis juridische rechtsbijstand in de beroepsfase. Verder staat in artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in de asielprocedure, zowel in eerste aanleg als in de beroepsprocedures.
Ook de zorgen die geuit worden in het AIDA rapport over de vertaalservice in Portugal, kan niet leiden tot een ander oordeel. In het rapport (pagina 41) staat namelijk dat de advocaat weliswaar een voorschot moet betalen op de vertaalservice, maar dat de advocaat voor deze kosten een vergoeding kan vragen bij de rechtbank. Verweerder heeft ook in deze omstandigheid geen aanleiding hoeven zien om een tekortkoming aan te nemen op grond waarvan eiser niet kan worden overgedragen aan Portugal. Ook kan uit vorenstaande omstandigheden niet worden afgeleid dat eiser risico loopt op indirect refoulement.
5. Verder heeft eiser geen asiel aangevraagd in Portugal, waardoor hij ook niet uit eigen ervaringen kan zeggen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Portugal. Als eiser toch in onzekerheid komt te verkeren over de asielprocedure of opvangvoorzieningen, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de
3 ECLI:EU:C:2019:218.
Portugese autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen, ook al is eiser de Portugese taal niet machtig, onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Reëel risico op detentie
6. Eiser stelt verder dat er sprake is van een reëel risico op detentie en onmenselijke behandeling als hij wordt overgedragen aan Portugal. Verweerder erkent namelijk de existentie van de juridische kaders in Portugal, die detentie op grond van publieke gezondheid mogelijk maken. Dat er geen gevallen bekend zijn dat dit ook daadwerkelijk gebeurd, neemt niet weg dat de juridische mogelijkheid daartoe wel bestaat. Dit kwalificeert als een reële kans op schending van artikel 3 van het EVRM.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder erkent dat openbare gezondheid een reden kan zijn voor detentie, maar stelt zich op het standpunt dat een reëel risico op detentie zich hier niet voordoet omdat er geen gevallen bekend zijn van asielzoekers die daadwerkelijk om die reden in detentie zijn geplaatst. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser meent dat zijn overdracht aan Portugal een feitelijke inbreuk zal betekenen op de vrijheid van godsdienst, zoals benoemd in de Nederlandse Grondwet. Daarnaast beschermt artikel 9 van het EVRM het recht om alleen of samen, in het openbaar of in gesloten kring godsdienst tot uitdrukking te brengen. Eiser belijdt de Ahmadiyya godsdienst. In Nederland zijn daarvoor geloofsgemeenschappen, maar in Portugal zijn deze geheel afwezig. Ter zitting heeft eiser verder nog verteld hoe belangrijk het Ahmadiyya
geloof voor hem is en hoe belangrijk het is om een geloofsgemeenschap te hebben. Eiser wil na vier jaar eindelijk rust in zijn leven hebben, deze rust denkt hij in Nederland te kunnen vinden, omdat hij hier zijn geloof kan uiten samen met anderen. Eiser wil ook graag zijn gezin naar Nederland halen. Nederland zou daarom de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet toe verplicht is.4 Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank begrijpt dat de in Nederland aanwezige geloofsgemeenschappen voor eiser belangrijk zijn voor het
4 Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire.
praktiseren van zijn geloof en dat hij in Nederland zich dan ook prettig voelt om in nabijheid van geloofsgenoten te leven. Verweerder heeft hierin alleen geen aanleiding gezien om de aanvraag in behandeling te nemen en de rechtbank kan dit - terughoudende toetsend – niet aanmerken als een foute of onrechtmatige beslissing. Niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om zijn geloof in Portugal te belijden, al dan niet samen met anderen. Eiser heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie in Portugal voor Ahmadiyya geloofsgemeenschap zodanig is dat de overdracht in strijd is met artikel 9 van het EVRM. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn daarom niet zo bijzonder dat verweerder een uitzondering had moeten maken en eisers asielverzoek in behandeling had moeten nemen. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De omstandigheid dat eiser in Nederland tot rust komt en hij graag met zijn gezin in Nederland wil wonen, zijn ook niet aan te merken als omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de aanvraag in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.