ECLI:NL:RBDHA:2022:14780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
NL22.5342 en NL21.19509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet alle benodigde documenten en informatie had aangeleverd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 6 juli 2022 is de eiser niet verschenen, en de rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigde van de eiser de gelegenheid te geven te reageren op een melding dat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde heeft later bevestigd dat de eiser nog in Nederland was en dat er contact was. De behandeling is hervat op 7 september 2022, waarbij de eiser telefonisch werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat hij niet de benodigde documenten had ingediend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van bijzondere banden met Nederland die de banden met Marokko overstijgen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de beslissing van de Staatssecretaris te herzien. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.5342 en NL21.19509
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser], eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Duren).

Procesverloop

1. In het besluit van 10 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) tot het verlenen van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk afgewezen en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
2. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 25 maart 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
5. Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 6 juli 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn toen met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming (mob) is vertrokken.
6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de mob-melding en daarbij aan te geven of er recentelijk nog contact is geweest.
7. De gemachtigde van eiser heeft op 14 juli 2022 gereageerd dat eiser nog steeds in Nederland is en dat er nog steeds contact is tussen eiser en zijn gemachtigde.
8. De behandeling van het onderzoek op zitting is vervolgens op 7 september 2022 hervat. Eiser heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

9. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet voldoende inkomsten of vermogen heeft om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
10. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij woont naar eigen zeggen sinds 1988 in Nederland. Hij heeft hier eerst een aantal jaar gewerkt en sindsdien heeft hij bij zijn zus ingewoond. Eiser heeft een aantal keer uitstel van vertrek gekregen vanwege psychische problemen. In de onderhavige aanvraag doet eiser een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zijn medische problematiek.
11. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag op 26 juli 2021 naar eiser een herstelverzuimbrief gestuurd met daarin verschillende vragen in het kader van artikel 8 van het EVRM en een opsomming van de bijlagen en bewijsmiddelen die eiser nog voor zijn aanvraag moet aanleveren.
12. De gemachtigde van eiser heeft op 9 augustus 2021 aan verweerder verzocht een adequate nadere termijn te bepalen voor het aanleveren van de stukken.
13. Verweerder heeft in het primair besluit van 10 december 2021 vermeld dat aan eiser uitstel is verleend tot 17 september 2021. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn aanvraag schriftelijk aan te vullen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan.1 Eiser wordt niet vrijgesteld van het mvv- vereiste op grond van zijn medische situatie omdat hij niet de gevraagde bewijsmiddelen heeft aangeleverd. Hij heeft niet de bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens, bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling en bijlage toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden overgelegd. De medische situatie van eiser kon daarom niet worden betrokken in het besluit. Eiser wordt verder niet vrijgesteld van het
mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken van familie- of gezinsleven in Nederland in de zin van dat artikel. De verklaringen van de GGZ en de gestelde familieleden of kennissen zijn onvoldoende gemotiveerd en niet onderbouwd met objectief verifieerbare documenten om familieleven aan te nemen. Eiser heeft verder wel privéleven in Nederland, maar niet is gebleken van (bijzondere) banden met Nederland die de banden van eiser met Marokko overstijgen. De aanvraag van eiser is tot slot afgewezen omdat hij niet voldoet aan het paspoortvereiste.2
1. Artikel 17 van de Vreemdelingenwet (Vw), artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencircula ire.
2 Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en artikel 3.72 van het Vb.
14. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan en heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Eiser heeft geen gronden van bezwaar ingediend. Verweerder heeft daarom bij het bestreden besluit de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt als de gronden van bezwaar. Eiser heeft daarin aangevoerd dat de herstelverzuimbrief nooit door zijn gemachtigde is ontvangen, waardoor eiser niet de kans heeft gehad om nadere stukken aan te leveren ten behoeve van de aanvraag.
15. Verweerder is vervolgens in het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De gemachtigde van eiser heeft op 9 augustus 2021 om uitstel van reactie verzocht, dit impliceert volgens verweerder dat de herstelverzuimbrief wel door hem is ontvangen.
16. Eiser voert in beroep aan dat verweerder hem geen hersteltermijn heeft gegeven voor de ontbrekende informatie en documenten, terwijl hij daar op 9 augustus 2021 wel om heeft verzocht. In het primaire besluit staat dat een termijn is gegeven tot 17 september 2021, maar eiser heeft hier nooit een bericht van ontvangen. Dit is onzorgvuldig. Verweerder heeft eiser verder ten onrechte in bezwaar niet gehoord. Een hoorzitting was het middel geweest om nadere informatie te verkrijgen om een inschatting te kunnen maken van de belangen en bijzondere omstandigheden. Eiser voert verder aan dat vaststaat dat sprake is van privéleven in Nederland. Uit de door hem overgelegde stukken blijken de banden die hij heeft met Nederland. Verweerder gaat hier ten onrechte aan voorbij. Uitzetting is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft gelet op het inreisverbod bovendien nader onderzoek moeten doen en een uitgebreidere belangenafweging moeten maken. Eiser voert tot slot aan dat wel sprake is van een medische noodsituatie bij terugkeer. Verweerder schat terugkeer naar zijn land van herkomst tot slot ten onrechte als haalbaar. Eiser verwijst naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer het arrest van 6 februari 20013) en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2007.4 Verweerder dient te toetsen of uitzetting niet leidt tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit er terecht vanuit is gegaan dat eiser de herstelverzuimbrief van 26 juli 2021 heeft ontvangen waarin om de ontbrekende informatie is verzocht. Dat eiser dit heeft ontvangen volgt uit het verzoek om uitstel van 9 augustus 2021 waarin de gemachtigde van eiser refereert aan de brief van 26 juli 2021. Dat verweerder daar vervolgens niet op heeft gereageerd is door eiser voor het eerst op de zitting aangevoerd en niet eerder in de bezwaarfase of in de beroepsgronden. Dit had wel in bezwaar gemoeten, omdat in het primaire besluit al is vermeld dat er uitstel is verleend tot 17 september 2021. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat uitstel is verleend tot 17 september 2021 zoals is vermeld in het primaire besluit, ook al bevat het dossier geen schriftelijke bevestiging daarvan. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook in bezwaar of beroep door eiser geen aanbod is gedaan om de stukken alsnog te overleggen. Er is dus geen sprake van een onzorgvuldige besluitvorming. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
18. Over de hoorplicht overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om de gevraagde documenten te verkrijgen en vragen te
3 ECLI:CE:ECHR:2001:0206JUD004459998
beantwoorden.5 Ook heeft eiser na zijn verzoek van 9 augustus 2021 niet meer hierover met verweerder gecommuniceerd. Omdat de overige gronden van bezwaar alleen algemeen zijn verwoord en het daarom om een herhaling van zetten gaat, heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft mogen afzien van horen van eiser in de bezwaarfase.6
19. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder heeft gemotiveerd waarom uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van (bijzondere) banden met Nederland die de banden van eiser met Marokko overstijgen. Eiser heeft zijn standpunt in beroep niet nader gemotiveerd. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd in het geval van eiser geen sprake is van een situatie die valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. De medische situatie van eiser heeft verweerder tot slot niet kunnen beoordelen omdat eiser niet alle daarvoor benodigde stukken heeft overgelegd. Ook in beroep heeft eiser deze stukken niet overgelegd. Het is aan eiser om zijn medische situatie te onderbouwen.7 Omdat eiser dit niet heeft gedaan, is niet gebleken dat in zijn geval terugkeer naar Marokko in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen omdat hij geen geldige mvv heeft en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het beroep is ongegrond.
21. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
5 Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, rechtsoverweging 5.2.
6 Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
7 ABRvS van 19 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1288.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.