ECLI:NL:RBDHA:2022:14789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
21-6050 en 21-6053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering behandeling paspoortaanvragen wegens verlies Nederlanderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022, behandeld onder de zaaknummers SGR 21/6050 en SGR 21/6053, zijn de beroepen van eisers tegen de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om hun aanvragen voor een Nederlands paspoort in behandeling te nemen aan de orde. Eisers, een vader en zijn twee dochters, geboren en wonende in Israël, stellen dat zij hun Nederlandse nationaliteit van rechtswege hebben verloren per 1 april 2013. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft geweigerd de aanvragen in behandeling te nemen op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft aangenomen dat eisers hun Nederlanderschap hebben verloren door langdurig verblijf in Israël en het bezit van de Israëlische nationaliteit. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet zijn geïnformeerd over de wijziging van de RWN en dat dit niet afdoet aan hun eigen verantwoordelijkheid om zich te laten voorlichten over de geldende regelgeving. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de minister om de aanvragen in behandeling te nemen niet leidt tot onevenredige gevolgen voor eisers, en verklaart de beroepen ongegrond. De rechtbank benadrukt dat de Nederlandse overheid niet verplicht is om burgers individueel te informeren over wetswijzigingen en dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De rechtbank concludeert dat de minister een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling heeft verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn om van de vaste jurisprudentie af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6050 en SGR 21/6053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2022 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres 1], eiseres 1
[eiseres 2], eiseres 2
tezamen ook aangeduid als eisers,
allen wonende in [woonplaats] (Israël),
(gemachtigde: mr. J. Houdijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. Ijserinkhuijsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de weigering van verweerder om de aanvragen van eisers voor een Nederlands paspoort in behandeling te nemen.
Met de bestreden besluiten van 5 augustus 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de niet in behandeling nemen van de aanvragen gebleven.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 december 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
1. Deze zaken gaan over de vraag of eisers (vader en zijn twee dochters), allen geboren en wonende in Israël, hun Nederlandse nationaliteit van rechtswege hebben verloren per
1 april 2013 op grond van respectievelijk artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d van de RWN. Verweerder weigert de paspoortaanvragen van eisers in behandeling te nemen. Verweerder baseert zich hiervoor op de ten aanzien van eisers uitgebrachte adviezen door de Immigratie- en naturalisatiedienst, waarin een evenredigheidstoets is verricht. [1]
Wat zijn de regels?
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De bestreden besluiten
3. Ten aanzien van eiser stelt verweerder dat eiser het Nederlanderschap op 1 april 2013 van rechtswege heeft verloren doordat eiser van 1 april 2003 [2] tien jaar onafgebroken hoofdverblijf in Israël heeft gehad, en hij gedurende die periode naast het Nederlanderschap ook in het bezit van de Israëlische nationaliteit was. Niet is gebleken dat eiser in die periode een Nederlands reisdocument of een verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap is verstrekt, wat tot stuiting van de tienjaartermijn zou hebben geleid. Van onevenredige gevolgen door het verlies van het Nederlanderschap is geen sprake.
3.1.
Verweerder vindt dat van eiser mag worden verwacht dat hij, vanuit een oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, zich adequaat laat voorlichten omtrent de geldende regelgeving met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. De Nederlandse overheid is niet verplicht burgers individueel aan te schrijven omtrent wetswijzigingen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het Nederlanderschap niet kan worden behouden door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. [3]
3.2.
Ten aanzien van eiseres 1 en eiseres 2, die op 1 april 2013 nog minderjarig waren, stelt verweerder zich op het standpunt dat door het verlies van het Nederlanderschap van eiser, eiseres 1 en eiseres 2 in beginsel eveneens op 1 april 2013 van rechtswege het Nederlanderschap hebben verloren. Van onevenredige gevolgen door het verlies van het Nederlanderschap is er geen sprake.
Wat stellen eisers in beroep?
4. Eisers zijn niet geïnformeerd over de wijziging van de RWN per 1 april 2003. Het feit dat tot op heden vele families hun Nederlandse identiteit verliezen bewijst dat de informatie aan Nederlanders in Israël niet toereikend is. Ondanks de evenredigheidstoets en het advies van de IND ontbreekt daarnaast enige vorm van belangenafweging. Het verlies van het Unieburgerschap heeft verstrekkende gevolgen voor de toekomst van eiser en zijn gezin. De dochters is de keuze zich vrij in de EU te vestigen ontnomen. Het is niet proportioneel en zeer ingrijpend. Eisers wijzen op het feit dat de evenredigheidstoets die volgt uit het
Tjebbes-arrest gedoemd was te mislukken, aangezien het voor de destijds minderjarige kinderen haast onmogelijk was dat zij concrete plannen zouden hebben naar de EU te reizen.
Wat stelt verweerder in beroep?
9. Verweerder blijft bij zijn eerder ingenomen standpunten. Verweerder stelt dat voorlichting van de RWN geen rol speelt bij de toepassing van de RWN. Op zitting geeft verweerder toe dat de evenredigheidstoets in beginsel weinig kans van slagen heeft, aangezien de kans dat minderjarige betrokkenen concrete plannen maken om zich in de EU te vestigen klein is. Zelfs indien geen aparte beoordeling plaats zou vinden maar een beoordeling in samenhang met de vader zou de toets echter niet slagen, aangezien de vader ook geen concrete plannen gemaakt heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot deze conclusie komt en welke gevolgen dit heeft.
10.1.
Wat betreft de eventuele gebrekkige informatieverstrekking vanuit de Nederlandse autoriteiten stelt verweerder terecht dat van Nederlanders, vanuit het oog van eigen verantwoordelijkheid, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. De stelling dat meerdere in Israël wonende Nederlanders hun Nederlanderschap verliezen door ontoereikende informatievoorziening neemt de eigen verantwoordelijkheid van eiser niet weg. Bovendien stelt verweerder terecht dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, nu uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het Nederlanderschap niet kan worden behouden door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur
10.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een deugdelijke Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling heeft verricht. Voor de beoordeling van de evenredigheid moet worden gekeken naar het moment van het verlies van het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, namelijk 1 april 2013 (de
ex-tunctoetsing). De gronden en stukken van eisers die niet gaan over dit moment of voorzienbare gevolgen op dat moment, hoeft verweerder daarom niet te betrekken in zijn oordeel. Dat geldt ook voor de twee dochters van eiser. Ook voor hen wordt een aparte beoordeling gemaakt uitgaande van de peildatum van 1 april 1993. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om in het geval van de (toen nog minderjarige) dochters van eiser van de vaste jurisprudentie af te wijken en het peilmoment later te bepalen op het moment dat zij achttien jaar werden. De rechtbank overweegt verder dat de vraag of er een effectieve band met Nederland is of dat het maatschappelijk nut niet gediend is met het verlies van het Nederlanderschap geen verband houdt met het verlies van de rechten van eisers als Unieburgers. Geen omstandigheden zijn aangevoerd die erop duiden dat eisers op 1 april 2013 voornemens waren zich in de EU te vestigen en gebruik te maken van hun Unierechten. Verweerder heeft op basis van het advies van de IND op goede gronden aangenomen dat het verlies van het Nederlanderschap op 1 april 1993 voor eisers geen (op dat moment voorzienbare) onevenredige gevolgen heeft gehad voor de uitoefening van de rechten als EU-burger. Voor een verplichting van het maken van een belangenafweging bestaat geen aanknopingspunt in het arrest
Tjebbesof de wet- en regelgeving. [4]
10.3.
Voor zover eisers verwijzen naar gronden in bezwaar, heeft verweerder in het bestreden besluit daar op gereageerd. Eisers hebben niet aangegeven op welke wijze verweerder dit onjuist heeft gedaan. De verwijzing naar het bezwaarschrift als beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.4.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd de aanvragen van eisers in behandeling te nemen, nu niet is voldaan aan de eis van artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet, dat de aanvragers ten tijde van de paspoortaanvraag Nederlander zijn in de zin van de wet.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op [*].
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 1, aanhef onder a, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap 1892
Nederlanders door geboorte zijn het wettig, gewettigd of door de vader erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de vader de staat van Nederlander bezit.
Artikel 9, eerste en tweede lid, van de paspoort wet
Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen van de bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Artikel 52, eerste lid, van de Pub 2001
Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
Artikel 15 eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN
Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren: wanneer de betrokkene na zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van 10 jaren woonplaats buiten Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba heeft in het land waarin hij is geboren en waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit, anders dan in een dienstverband met Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van een persoon in een zodanig dienstverband.
Artikel 16 eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN
Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren: indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verliest ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, c of d, of ingevolge artikel 15A.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189; Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423).
2.De datum van de inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
3.De Hoge Raad 16 september 1994, NJ 1995, 563; de Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8544.
4.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 17 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2339, r.o. 4.2.