ECLI:NL:RBDHA:2022:14803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/1714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beoordeling van sociale binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 13 oktober 2021 afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de relatie met haar partner en de omstandigheden van haar verblijf. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond bij besluit van 21 februari 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 juli 2022 heeft eiseres betoogd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder niet duidelijk had aangegeven welke documenten nodig waren ter onderbouwing van haar aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiseres was om haar aanvraag met objectieve bewijsstukken te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij een sociale binding had met Marokko, wat van belang is voor de beoordeling van het visum. Eiseres was jong, ongehuwd en had geen kinderen, wat haar binding met het land van herkomst verzwakte.

De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het standpunt had mogen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar verblijf niet had aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1998, van Marokkaanse nationaliteit,V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap-A-Joe),
en

De minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 30 september 2021 heeft eiseres verzocht om afgifte van een visum kort verblijf, omdat zij wenst te verblijven bij haar partner (referent).
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, in de eerste plaats omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. [1] Eiseres heeft de relatie tussen haar en referent niet aannemelijk gemaakt dan wel aangetoond middels objectiveerbare bewijsstukken. Het ligt volgens verweerder op de weg van eiseres om alle benodigde informatie en documenten over te leggen en niet op de weg van verweerder om nadere stuken op te vragen. Ook vindt verweerder van belang dat eiseres en referent tegenstrijdige informatie hebben verstrekt over de duur van het verblijf. Eiseres heeft een visum voor 45 dagen aangevraagd, maar referent heeft op het ‘bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ een bezoek van drie maanden ingevuld. In de tweede plaats is niet gebleken dat eiseres het voornemen heeft het Schengengebied te verlaten voor de geldigheidsduur van het visum verloopt. [2] De sociale binding van eiseres met het land van herkomst is onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken. Eiseres is immers jong, ongehuwd en heeft geen kinderen, waardoor geen sprake is van een sociale band met Marokko voor wat betreft een eigen gezin waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Daarnaast is in de bezwaarprocedure de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ niet geretourneerd, waardoor geen nadere informatie is verstrekt over eventueel achterblijvende familieleden in het land van herkomst. Ook is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig terug te keren naar Marokko. Verder is niet gebleken van economische binding met Marokko, aangezien eiseres op het visumaanvraagformulier heeft verklaard geen beroep te hebben. Dit blijkt ook uit het overgelegde ‘Certificat Administratif de celibat’ van 28 september 2021. Om die reden is niet gebleken dat eiseres over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt om zelfstandig in haar onderhoud te kunnen voorzien. Gelet op het voorgaande, wordt getwijfeld aan de uiteindelijke verblijfsduur en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het opgegeven reisdoel.
Zorgvuldigheid
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder verwacht ten onrechte van eiseres dat zij zelf weet wat voor bescheiden zij moet overleggen ter onderbouwing van haar aanvraag, waarbij zij in het primaire besluit pas te horen krijgt dat deze onvoldoende zijn. Daarnaast heeft verweerder bij brief van 1 december 2021 aan eiseres verzocht om de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ in te vullen. Eiseres heeft verzocht om uitstel tot het indienen daarvan, maar verweerder heeft niet op het verzoek gereageerd. Volgens verweerder is het uitstel stilzwijgend verleend, echter behoort hij daarvan in dat geval volgens eiseres mededeling te doen. Verder ziet eiseres niet in waarom verweerder de vragenlijst pas in de bezwaarprocedure aan eiseres toestuurt, aangezien daar veel waarde aan wordt gehecht bij de besluitvorming. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder immers voorafgaand aan het nemen van een besluit alle informatie te vergaren die van belang is voor het nemen van de beslissing, aldus eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank stelt voorop dat het aan de vreemdeling is om zijn aanvraag aan de hand van objectieve bewijsstukken te onderbouwen. Het ligt daarbij niet op de weg van verweerder om voor te schrijven wat voor stukken daarvoor nodig zijn. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de in de bezwaarprocedure toegestuurde ‘Vragenlijst visumaanvraag’ dat het weliswaar op de weg lag van verweerder om een reactie te geven op het verzochte uitstel voor het retourneren van de ingevulde vragenlijst, maar dat dit niet betekent dat verweerder door dit na te laten en met het nemen van het besluit op bezwaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiseres heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om de vragenlijst op eigen initiatief aan verweerder te retourneren. Er zit immers twee maanden tussen het opsturen van de vragenlijst aan eiseres door verweerder bij brief van 1 december 2021 en het bestreden besluit. Eiseres heeft nagelaten om de vragenlijst alsnog in te leveren, terwijl het wel op haar weg lag om dat zo snel mogelijk te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Doel en omstandigheden van het verblijf
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar verblijf niet heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder de opgegeven verblijfsduur van eiseres en referent niet als tegenstrijdig mogen aanmerken. Eiseres heeft immers verklaard 45 dagen bij haar partner te verblijven, maar haar partner heeft aangegeven de maximale termijn van 90 dagen voor haar garant te willen staan en haar bij zich te willen hebben. Een contra-indicatie voor visumverlening valt daar volgens eiseres niet uit af te leiden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiseres heeft immers geen documenten overgelegd waaruit haar gestelde liefdesrelatie met referent blijkt. Omdat eiseres in haar visumaanvraag heeft aangegeven dat het doel van het verblijf bezoek en verblijf bij referent is, mag van haar worden verwacht dat zij deze relatie aan de hand van stukken onderbouwd. Tegen die achtergrond heeft verweerder ook aan eiseres mogen tegenwerpen dat haar verklaring over de duur van haar verblijf afwijkt van de verklaring van referent. De beroepsgrond slaagt niet.
Vestigingsgevaar
7. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van sociale binding met het land van herkomst. Eiseres heeft sociale binding met Marokko, omdat haar familie daar woont met wie zij een hechte band heeft. Eisers heeft daarvan de benodigde gegevens verstrekt. Daarnaast is er geen sprake van vestigingsgevaar. Eiseres wenst haar relatie met referent uit te bouwen. Daarvoor moeten zij elkaar beter leren kennen en in elkaars aanwezigheid zijn. Als eiseres bij haar partner had willen blijven, dan had zij een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd, aldus eiseres.
8. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen het door verweerder vastgestelde gebrek aan economische binding met Marokko. Nu dat niet wordt bestreden, staat dit in zoverre vast. Ten aanzien van de sociale binding met Marokko is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze onvoldoende is aangetoond om tijdige terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd te achten. Daartoe heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiseres relatief jong en ongehuwd is, geen kinderen heeft en dat daarnaast ook niet is gebleken van achterblijvende familieleden of zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres ertoe dwingen om tijdig terug te keren. Eiseres heeft het tegendeel niet aan de hand van documenten onderbouwd, noch anderszins aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft aldus het gebrek aan sociale- en economische binding mogen tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit is vereist volgens artikel 32, eerste lid, onder a) aanhef en onder ii, van de Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
2.Dit is vereist volgens artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode.