ECLI:NL:RBDHA:2022:14803
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beoordeling van sociale binding met het land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 13 oktober 2021 afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de relatie met haar partner en de omstandigheden van haar verblijf. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond bij besluit van 21 februari 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 juli 2022 heeft eiseres betoogd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder niet duidelijk had aangegeven welke documenten nodig waren ter onderbouwing van haar aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiseres was om haar aanvraag met objectieve bewijsstukken te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij een sociale binding had met Marokko, wat van belang is voor de beoordeling van het visum. Eiseres was jong, ongehuwd en had geen kinderen, wat haar binding met het land van herkomst verzwakte.
De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het standpunt had mogen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar verblijf niet had aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.