ECLI:NL:RBDHA:2022:14855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM en de toepassing van het jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een jongvolwassene van Chinese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met als doel verblijf bij zijn moeder, die in Nederland woont. De aanvraag werd in het primaire besluit van 29 april 2021 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 4 januari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen familie- of gezinsleven bestond tussen eiser en zijn moeder, en dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel omdat hij niet had aangetoond dat hij ongehuwd was en niet in zijn eigen levensonderhoud voorzag.

Tijdens de zitting op 15 juni 2022 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1638
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
In het besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen
[A] (de moeder) en [B] . Als tolk is verschenen G.S. Nie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanvraag
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en heeft de Chinese nationaliteit. Op 8 januari 2021 heeft hij een aanvraag ingediend voor een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn moeder, [A] (referente) op grond van artikel 8 van het EVRM. Referente heeft de Chinese nationaliteit en heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland met ingang van
7 maart 2020.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat tussen eiser en referente geen familie- of gezinsleven bestaat. Eiser valt namelijk niet onder het jongvolwassenenbeleid1 omdat hij niet heeft aangetoond dat hij ongehuwd. Daarnaast is niet gebleken dat er tussen eiser en referente een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder het standpunt ingenomen dat, voor zover eiser wel als jongvolwassene zou moeten worden beschouwd en er dus familie- of gezinsleven bestaat met referente, de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging valt
namelijk uit in het nadeel van eiser.
Juridisch kader
4. Het jongvolwassenenbeleid van verweerder houdt in dat familie- en gezinsleven bestaat tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Beroepsgronden van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover
Jongvolwassenenbeleid
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser mogelijk gehuwd is, nu er geen enkele concrete aanwijzing is dat hij gehuwd is of een relatie is aangegaan. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift het volgende standpunt ingenomen. Verweerder handhaaft niet langer het standpunt in het bestreden besluit dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen zelfstandig gezin heeft gevormd vanwege het ontbreken van een recente ongehuwdverklaring. Het is namelijk ook mogelijk om zelfstandig een gezin te vormen zonder gehuwd te zijn. Verweerder handhaaft wel het standpunt dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft. Referente verblijft immers sinds begin 2020 in Nederland en de aanvraag van eiser volgde pas negen maanden later. Gedurende deze tijd heeft eiser zelfstandig gewoond in China en dit is een vrijwillige keuze geweest.
1. Paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.1.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt als volgt nader toegelicht. In het verweerschrift is geen ander standpunt ingenomen ten opzichte van het bestreden besluit, maar is dat besluit slechts nader toegelicht. Het primaire besluit maakt onderdeel uit van het bestreden besluit en in het primaire besluit heeft verweerder al het standpunt ingenomen dat eiser niet met referente in gezinsverband samenleeft of dat hij dit niet altijd heeft gedaan. Ook heeft verweerder in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet dan wel kan voorzien. Nu deze overwegingen als herhaald en ingelast moeten worden in het bestreden besluit, was het standpunt van verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid voor eiser voldoende kenbaar met het bestreden besluit.
7. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser, dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij geen zelfstandig gezin heeft gevormd omdat hij niet heeft aangetoond dat hij ongehuwd is, slaagt, alleen al omdat verweerder dit standpunt in het verweerschrift niet langer handhaaft.
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser, afgezien van de beroepsgrond over de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase, geen beroepsgronden heeft gericht tegen het standpunt van verweerder dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden in het jongvolwassenenbeleid over het in gezinsverband samenleven en het voorzien in eigen levensonderhoud.
8.1.
De rechtbank overweegt in dit kader echter dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad om hierover nog vóór de zitting beroepsgronden in te dienen, omdat het standpunt van verweerder voor eiser (en ook voor de rechtbank) pas ter zitting duidelijk is geworden. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangevoerd, bleek dit niet al duidelijk uit het bestreden besluit. Verweerder heeft immers in het primaire besluit aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan drie voorwaarden uit het jongvolwassenenbeleid, en eiser heeft in bezwaar gemotiveerd uiteengezet waarom het standpunt van verweerder ten aanzien van deze drie voorwaarden volgens hem niet houdbaar is. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit enkel het standpunt ingenomen dat, nu eiser niet heeft voldaan aan één van de voorwaarden (het niet hebben gevormd van een zelfstandig gezin), het jongvolwassenenbeleid niet op hem van toepassing is. Verweerder heeft eisersbezwaargronden ten aanzien van de overige voorwaarden in het bestreden besluit onbesproken gelaten. Uit de enkele omstandigheid dat in het bestreden besluit staat vermeld dat het primaire besluit hier onderdeel van uitmaakt, heeft eiser niet kunnen en hoeven afleiden dat verweerder het standpunt ten aanzien van de overige voorwaarden in het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Daarvoor was nodig geweest dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd uiteen had gezet waarom de bezwaargronden van eiser ten aanzien van de overige voorwaarden voor verweerder niet tot een ander standpunt hebben geleid. Nu verweerder dit heeft nagelaten, oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit op dit punt niet in stand kan blijven omdat het onvoldoende is gemotiveerd.
8.2.
Verweerder zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van eiser. Verweerder zal daarin gemotiveerd moeten ingaan op de gronden die eiser in de bezwaarfase heeft ingediend en op de toelichting die de gemachtigde van eiser en referente daar ter zitting op hebben gegeven. De rechtbank overweegt in dit kader dat het in het
verweerschrift verwoorde standpunt van verweerder, inhoudende dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij met referente in gezinsverband moet samenleven en dat hij alleen al daarom niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, niet houdbaar is. De motivering die verweerder hiervoor heeft gegeven, namelijk dat eiser gedurende een periode van negen maanden zelfstandig heeft gewoond in China, is immers al gedurende de bezwaarprocedure betwist door eiser. Eiser heeft hierover in bezwaar aangevoerd dat hij slechts enkele maanden zonder referente en diens partner in China heeft verbleven. Verder heeft referente ter zitting toegelicht dat zij pas eind september 2020 naar Nederland is gekomen, dat haar partner pas enige tijd daarna is nagereisd, en dat eiser sindsdien verblijft bij het gezin van zijn huisbaas en dus niet zelfstandig woont. Verweerder zal deze bezwaargronden en deze toelichting die gemachtigde van eiser daarop ter zitting heeft gegeven moeten betrekken in het nieuw te nemen besluit. De rechtbank oordeelt dat in dit kader een hoorzitting zal moeten plaatsvinden.
Belangenafweging
9. Eiser voert tot slot aan dat de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging onjuist is omdat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft toegepast. Verweerder stelt ten onrechte dat hereniging enkel in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegestaan. Verder is onduidelijk welk belang van de staat zich verzet tegen hereniging.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de vraag of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in het bestreden besluit niet specifiek als een criterium is toegepast. Verweerder heeft de belangen van eiser en de belangen van de staat tegen elkaar afgewogen en heeft een ‘fair balance’ gevonden. Verweerder heeft verder toegelicht dat het belang van de staat is gelegen in het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen.
11. De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit weliswaar staat dat niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden, maar stelt vast dat uit het besluit voldoende blijkt dat verweerder het juiste toetsingskader heeft gehanteerd door de belangen van eiser en de belangen van de staat tegen elkaar af te wegen. De rechtbank ziet voorts dat in het bestreden besluit staat dat het belang van de staat is gelegen in het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en dat hieruit kan worden opgemaakt dat het belang van de staat is gelegen in het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Omdat verweerder opnieuw moet beslissen over het al dan niet toepassen van het jongvolwassenenbeleid, zal hij zich ook opnieuw moeten buigen over de belangenafweging. De rechtbank laat zich over de uitkomst daarvan niet uit. Verweerder zal immers zelf moeten oordelen hoe de beoordeling van de vraag of het jongvolwassenenbeleid op eiser van toepassing is en de in dat verband – mede middels een hoorzitting – vergaarde feiten en omstandigheden van invloed zijn op de belangenafweging.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken en hetgeen is overwogen in randnummer 7.2 geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank past voorts niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de
rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Hierbij is van belang dat verweerder in het kader van de bezwaarprocedure nog een hoorzitting moet houden.
14. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.