In deze zaak hebben de erven [A] beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de WOZ-waarde van hun woning per 1 januari 2019 had vastgesteld op € 550.000 en deze bij de uitspraak op bezwaar had verminderd naar € 389.000. De rechtbank heeft op 5 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 22 augustus 2022 heeft de gemachtigde van eisers, mr. A. Bakker, de argumenten toegelicht. Verweerder, vertegenwoordigd door drs. [B], heeft de WOZ-waarde onderbouwd met een matrix waarin de waarde van de woning was bepaald op € 397.610, en heeft vergelijkingsobjecten gepresenteerd ter ondersteuning van zijn standpunt.
Eisers betwistten de vastgestelde waarde en stelden dat de woning slechts € 170.000 waard was, onder andere vanwege een kleinere oppervlakte en de slechte onderhoudstoestand van het dak. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de bruto vloeroppervlakte van de woning, zoals vastgesteld door verweerder, ongeveer 139 m² bedraagt, terwijl eisers uitgingen van een gebruiksoppervlakte van 118 m². De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten, de methodiek van waardebepaling en de indexering van de verkoopcijfers door verweerder adequaat waren.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.