ECLI:NL:RBDHA:2022:14871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, die hiertegen beroep heeft ingesteld. Dit beroep werd ook gezien als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 13 december 2022 was eiser aanwezig via een beeldverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De staatssecretaris stelde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was vanwege een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat eiser de gronden niet had bestreden. Tijdens de zitting werd echter opgemerkt dat er geen bewijs was dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats had, waardoor deze grond werd ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden niet waren voldaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier S.H.M. Aben, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[Eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.C. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, via beeldverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde, in de rechtszaal. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring overweegt de staatssecretaris dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris vermeldt, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet bestreden.
1.2.
Op de zitting heeft de rechtbank ambtshalve aan de orde gesteld dat uit de feitelijke toelichting van lichte grond 4c, niet blijkt dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De staatssecretaris heeft vervolgens lichte grond 4c ingetrokken.
1.3.
Uit de (overgebleven) gronden volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank verder geen aanleiding om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
2. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.