ECLI:NL:RBDHA:2022:14877
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Afhankelijkheidsrelatie tussen broers
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 september 2022 heeft eiser aangevoerd dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn minderjarige broer, die in Nederland verblijft. Eiser stelde dat deze relatie niet voldoende door de verweerder was erkend en dat dit in strijd was met de belangen van de minderjarige. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat de Dublinverordening van toepassing was en dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat de gestelde afhankelijkheid tussen eiser en zijn broer niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt. De verklaring van de broer was onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 september 2022 en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.