ECLI:NL:RBDHA:2022:14884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de zienswijze van eiser niet in de besluitvorming was meegenomen, omdat er twijfel bestond over de verzending van deze zienswijze.
De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zienswijze op de juiste wijze heeft verzonden. De rechtbank concludeert dat de Franse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem zijn aangetoond. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Frankrijk geen medische zorg zal ontvangen, en de rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft aangenomen dat Frankrijk zich aan de richtlijnen houdt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.