ECLI:NL:RBDHA:2022:14889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzoek om persoonsgebonden aftrek in inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de tijdigheid van een verzoek om rekening te houden met persoonsgebonden aftrek (PGA) voor de jaren 2010, 2011 en 2012 in de inkomstenbelasting. Eiser, die lijdt aan een visuele beperking, had verzocht om ambtshalve vermindering van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016. De inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de verzoeken voor de jaren 2010 tot en met 2012 te laat waren ingediend. Eiser had geen aangifte gedaan voor deze jaren en stelde dat zijn visuele beperking hem had belet om tijdig de juiste hulp te krijgen bij het indienen van zijn belastingaangiften.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om rekening te houden met de PGA voor de jaren 2010, 2011 en 2012 inderdaad te laat was ingediend, aangezien de termijn voor indiening op respectievelijk 31 december 2015, 31 december 2016 en 31 december 2017 was verstreken. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn visuele beperking niet in staat was om binnen de gestelde termijn een verzoek in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht geen rekening had gehouden met de PGA voor deze jaren en dat het restant PGA voor het jaar 2016 correct was vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/7317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dinc)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft verzocht om vermindering van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016 (verzoek om ambtshalve vermindering). Verweerder heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 december 2021 is verweerder deels tegemoetgekomen aan het verzoek om ambtshalve vermindering.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft over de jaren 2012, 2014, 2015 en 2016 aangifte IB/PVV gedaan. Over de jaren 2010, 2011 en 2013 heeft eiser geen aangifte IB/PVV gedaan.
2. In de aangifte IB/PVV over 2012 heeft eiser een verzamelinkomen aangegeven van € 0 en, na toepassing van de drempel van € 500, een bedrag van € 3.500 in aftrek gebracht als scholingsuitgaven in verband met zijn studie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 1 september 2017 vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Omdat de scholingsuitgaven niet konden worden verrekend met inkomen, is op hetzelfde aanslagbiljet bij beschikking een bedrag van € 3.500 vastgesteld als nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek (PGA) in volgende jaren.
3. Ook voor 2014 heeft eiser een verzamelinkomen aangegeven van € 0 en, na toepassing van de drempel van € 250, een bedrag van € 8.441 in aftrek gebracht als scholingsuitgaven. De aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 23 januari 2020 vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Op het betreffende aanslagbiljet is bij beschikking een bedrag van € 8.441 vastgesteld als nog te verrekenen PGA (restant PGA) in volgende jaren.
4. In de aangifte IB/PVV voor 2015 heeft eiser wederom een verzamelinkomen aangegeven van € 0. Met dagtekening 19 augustus 2016 is de aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Op 27 januari 2021 heeft eiser een herziene aangifte IB/PVV 2015 ingediend met een bedrag van € 8.441 als ‘Restant persoonsgebonden aftrek aangever’. In overeenstemming hiermee is bij beschikking met dagtekening 12 februari 2021 een bedrag van € 8.441 vastgesteld als restant PGA in volgende jaren.
5. In de aangifte IB/PVV voor 2016 heeft eiser ook weer een verzamelinkomen aangegeven van € 0. Met dagtekening 9 november 2018 is de aanslag IB/PVV 2016 dienovereenkomstig vastgesteld. Daarbij is op het aanslagbiljet geen beschikking restant PGA vermeld.
6. Per brief, met dagtekening 18 februari 2021 en door verweerder ontvangen op 19 februari 2021, heeft eiser verzocht om voor de jaren 2010 tot en met 2012 als restant PGA de volgende bedragen in aanmerking te nemen:
2010: € 7.749,96
2011: € 4.770
2012: € 4.000.
7. Verweerder heeft op 20 april 2021 afwijzend op dit verzoek beslist omdat het verzoek volgens hem buiten de daarvoor geldende vijfjaarstermijn is gedaan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
8. Verweerder is in bezwaar gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering tegemoetgekomen. Het restant PGA heeft verweerder bij beschikking van 24 augustus 2021 voor het jaar 2016 nader vastgesteld op € 11.941. Dit bedrag betreft de optelsom van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften IB/PVV over 2012 en 2014 (van respectievelijk € 3.500 en € 8.441). De afwijzing van het verzoek om een (aanvullend) bedrag aan restant PGA vast te stellen voor de jaren 2010 tot en met 2012 heeft verweerder gehandhaafd vanwege de verjaring van de termijn.
Geschil9. In geschil is of het restant PGA voor het jaar 2016 juist is vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser het verzoek om een (aanvullend) bedrag aan restant PGA vast te stellen met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2012 tijdig heeft gedaan.
Beoordeling van het geschil
10. De PGA is het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten, waaronder scholingsuitgaven [1] , en het gedeelte van de PGA van voorgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen. [2] De inspecteur stelt het bedrag van de op enig tijdstip niet in aanmerking genomen PGA (het restant PGA) vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. [3]
11. Als het bedrag van het restant PGA te laag is vastgesteld, past de inspecteur de beschikking ambtshalve aan zodra hem dat is gebleken, tenzij vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft. [4]
12. Voor eiser betekent dit dat het verzoek om rekening te houden met de PGA voor het jaar 2010, uiterlijk had moeten worden ingediend op 31 december 2015. Het verzoek om rekening te houden met de PGA voor het jaar 2011, had eiser uiterlijk op 31 december 2016 moeten indienen. En het verzoek om rekening te houden met een aanvullend bedrag aan PGA voor het jaar 2012, had eiser uiterlijk op 31 december 2017 moeten indienen.
13. Nu eisers verzoek is gedaan op 19 februari 2021, is dat voor de jaren 2010 tot en met 2012 te laat gebeurd.
14. Een na afloop van de termijn ingediend verzoek wordt evenwel geacht ontvankelijk te zijn indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoek in verzuim is geweest. [5] De bewijslast hiervoor ligt bij eiser. Eiser voert, kort samengevat, aan dat zijn visuele beperking, hij is bijna blind, een belangrijke reden is geweest van het niet kunnen invullen van alle belastingaangiften sinds 2010 en dat hij gedurende deze jaren voortdurend hulp heeft gezocht bij verschillende instanties, waaronder de Belastingdienst, maar dat de medewerkers niet voldoende informatie hadden om hem verder te helpen en dat hij onvoldoende begrip had van het Nederlandse systeem en de cultuur in het algemeen.
15. Hiermee maakt eiser niet aannemelijk dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Het is namelijk niet gebleken dat eiser in de onmogelijkheid verkeerde om binnen de vijfjaarstermijn een verzoek in te dienen dan wel de juiste hulp in te schakelen om dit te doen. Dat eiser het verzoek niet op tijd heeft gedaan, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Verweerder heeft daarom terecht geen rekening gehouden met het restant PGA voor de jaren 2010 tot en met 2012. Het restant PGA is voor het jaar 2016 juist vastgesteld.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel f, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst 2016).
2.Artikel 6.1, eerste lid, Wet IB 2001.
3.Artikel 6.2a Wet IB 2001.
4.Artikel 9.6 Wet IB 2001 in samenhang met artikel 45aa, onderdeel a, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
5.Artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 60 Algemene wet inzake rijksbelastingen.