Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn gereageerd op het claimverzoek van Nederland, op grond waarvan een fictief akkoord is ontstaan.
Vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat
2. Eiser voert allereerst aan dat hij het niet eens is met de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat en hij bestrijdt deze verantwoordelijkheid. Eiser heeft Europa bereikt via Italië, maar heeft vervolgens een asielaanvraag gedaan in Duitsland. Eiser heeft stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de Duitse autoriteiten hem een AZC- pasje hebben verstrekt met ingang van 27 mei 2021 en uit de verstrekte loopbrief blijkt
volgens hem dat op 16 juni 2021 zijn asielverzoek in behandeling is genomen. Uit de stukken blijkt ook dat hij nog in Duitsland verbleef op 13 oktober 2021 en dat hij recht had daar te verblijven tot 12 december 2021. Verweerder meent ten onrechte dat deze stukken niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van Italië. Aangezien de stukken in het Duits zijn, hoeven ze - anders dan verweerder meent - niet vertaald te worden. Verweerder heeft volgens eiser onzorgvuldig gehandeld door niet eiser bij Duitsland te claimen of eerst nader onderzoek te doen bij de Duitse autoriteiten alvorens eiser te claimen bij Italië. Dit met name gezien het fictieve akkoord met Italië. Verweerder heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser door het aanmeldgehoor eerst bij het voornemen beschikbaar te stellen, waardoor eiser toen pas correcties en aanvullingen hierop kon indienen, en ook door het claimverzoek pas beschikbaar te stellen ten behoeve van de zienswijze. Verweerder mocht volgens eiser niet uitgaan van het fictieve claimakkoord en door het tijdsverloop moet hij nu de aanvraag van eiser in behandeling nemen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat hij van het claimakkoord met Italië kan uitgaan. Verweerder heeft geen nader onderzoek hoeven doen bij de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd wat ten grondslag lag aan de claim op Italië, namelijk de Eurodac-gegevens en de verklaringen van eiser in zijn gehoor en derhalve waarom er op Italië is geclaimd. Uit de Eurodac-gegevens blijkt namelijk dat eiser via Italië Europa is binnengekomen en dat hij in Duitsland en Italië een asielverzoek heeft gedaan. Eiser heeft zelf verklaard dat Duitsland hem bij Italië Dublin had geclaimd en hem had gemeld dat hij zou worden overgedragen aan Italië. Eiser is vervolgens naar eigen zeggen zelf in oktober of november 2021 uit Duitsland vertrokken en naar Italië teruggegaan waar hij een asielverzoek heeft gedaan.1
Nu Italië niet tijdig heeft gereageerd op het terugnameverzoek, staat gelet op artikel 25 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Italië vast. De rechtbank ziet gelet op dat wat eiser heeft aangevoerd niet in dat niet Italië, maar Duitsland verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. De stukken die eiser in dit kader heeft overgelegd, een AZC-pas, een loopbrief en een ‘certificaat’ maken dit niet anders, omdat hieruit - anders dan eiser stelt - niet kan worden afgeleid dat eiser in Duitsland in de procedure was opgenomen. De rechtbank vindt hierbij met name van belang dat één van de overgelegde stukken, gedateerd 13 oktober 2021, een certificaat betreft van een afdwingbare verplichting om het land te verlaten. Dat het certificaat geldig is tot 12 december 2021 zegt niet dat eiser in Duitsland in de procedure is opgenomen. De stukken die eiser heeft overgelegd passen bovendien bij de verklaringen die eiser in het gehoor heeft afgelegd. Ook op basis van deze stukken heeft verweerder dus geen nader onderzoek hoeven doen.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door het gehoor bij het voornemen te overleggen en het claimverzoek ten behoeve van de zienswijze te overleggen, zoals gesteld. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om op deze stukken te reageren. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiser op geen enkel moment correcties en aanvullingen op het gehoor heeft ingediend. Er is onvoldoende gebleken op wat voor manier eiser door de handelwijze van verweerder in zijn belangen is geschaad.
1. Zie hiervoor pagina 6 van het aanmeldgehoor Dublin.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert verder aan dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië systeemfouten bevatten die bij overdracht van hem, als Dublinterugkeerder, aan Italië leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij verwijst hierbij naar pagina’s 77 tot en met 80 van het AIDA-rapport van 22 mei 2022, update 2021 over Italië. Bij overdracht loopt eiser een reëel risico dat hij niet in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn asielaanvraag te doen of dat hij maanden moet wachten en als alleenstaande jongeman geen toegang tot opvang zal krijgen, waarbij hij dan ook nog een reëel risico loopt geconfronteerd te worden met een verwijderingsbevel zonder daartegen te kunnen ageren. Het AIDA-rapport laat een verslechtering zien en de ondergrens is bereikt en er is geen zicht op verbetering. Hieruit kan een onverschilligheid van de Italiaanse autoriteiten worden geconcludeerd. Verweerder kan in het bestreden besluit niet volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 november 2021 en het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van
5 augustus 2022. Gezien zijn individuele omstandigheden moet verweerder het asielverzoek van eiser aan zich houden op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 6 januari 2022, 24 juni 2022 en 26 augustus 2022.2 Verder heeft het EHRM in de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland3 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Het AIDA-rapport van 22 mei 2022, update 2021, over Italië waar eiser naar verwijst is een update over de situatie in Italië. Uit het rapport volgt niet dat de situatie in Italië, na de vorige AIDA-rapporten wezenlijk is verslechtend. Dit nieuwe rapport verschilt ook niet wezenlijk van de AIDA-rapporten waar de ABRvS zich op heeft gebaseerd in bovengenoemde uitspraken. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de situatie waarop bovengenoemde uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. Als eiser toch problemen ervaart bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kan en dient hij daarover zijn beklag te doen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. Verweerder heeft - anders dan eiser stelt - in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die
3 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519); A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019).
eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.