ECLI:NL:RBDHA:2022:14925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
C/09/629400 / FA RK 22-3068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie tussen twee partijen die van 2016 tot 2021 gehuwd zijn geweest. De man, met de Spaanse nationaliteit, en de vrouw, met de Argentijnse nationaliteit, zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen in 2021 € 554,- per kind per maand bedroeg, wat geïndexeerd naar 2022 € 565,- per kind per maand is. De totale behoefte van de kinderen bedraagt dus € 1.130,- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, waardoor een tekort van € 204,- aan beide ouders voor de helft wordt toegerekend. De man heeft verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, die per 8 september 2022 zou moeten ingaan, terwijl de vrouw verzocht om aansluiting bij de beschikkingsdatum. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bijdrage van € 317,- per maand moet betalen, zijnde € 158,50 per kind per maand.

Daarnaast heeft de man ook verzocht om beëindiging van de partneralimentatie, stellende dat de vrouw samenwoont met een ander. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat de vrouw dit betwistte en er onvoldoende bewijs was voor de claim. De rechtbank heeft de partneralimentatie op nihil gesteld, met inachtneming van de gewijzigde omstandigheden en de financiële situatie van de man. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw in het kader van de alimentatie beoordeeld op basis van de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 22-3068 en FA RK 22-6208
Zaaknummers: C/09/629400 en C/09/635421
Datum beschikking: 17 november 2022
Alimentatie
Beschikkingop de op respectievelijk 10 mei 2022 en 8 september 2022 ingekomen verzoeken van:
[Y] ,
de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Groenleer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[X] ,
de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.E.C. de Waard te Zwijndrecht.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • de verzoekschriften van de man;
  • het verweerschrift van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie;
  • de brief van 8 september 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 29 september 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 3 oktober 2022, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 13 oktober 2022 is de behandeling van de zaken ter zitting gecombineerd met de behandeling van het verzoek betreffende de zorgregeling (zaak- en rekestnummer C/09/634962 / FA RK 22-5970). Op laatstgenoemd verzoek is bij afzonderlijke beschikking van 17 november 2022 beslist. Bij de zitting zijn verschenen: de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk ( [tolk 1] ), de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk ( [tolk 2] ), [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de man is een pleitnotitie overgelegd.
Op de zitting heeft de vrouw afstand gedaan van het recht om (alsnog) schriftelijk verweer in te dienen ten aanzien van de kinderalimentatie. Het schriftelijke verweer dat namens de vrouw is ingediend in de partneralimentatie zaak geldt ook voor de kinderalimentatie zaak.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man luidt:
ten aanzien van de kinderalimentatiete bepalen – met wijziging van na te melden beschikking – dat de man met ingang van de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 77,- per kind per maand zal betalen, steeds bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;
ten aanzien van de partneralimentatie– met wijziging van na te melden beschikking – met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een datum als de rechtbank juist acht, de partneralimentatie
primairte beëindigen,
subsidiairop nihil te bepalen.
De man stelt als grond voor het primaire partneralimentatie verzoek dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd. Als grond voor het verzoek betreffende de kinderalimentatie en het subsidiaire partneralimentatie verzoek stelt de man dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2016 tot [datum echtscheiding] 2021.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk.
- De vrouw heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige dochter ( [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ).
- De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
- De man heeft de Spaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Argentijnse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2021 is – voor zover hier van belang –:
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2021 een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet betalen van € 314,- per kind per maand, vanaf nu maandelijks telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen en jaarlijks wettelijk te indexeren, voor het eerst per 1 januari 2022;
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van [datum] 2021 (voor
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie sinds
1 januari 2022 € 319,97 per kind per maand en de partneralimentatie € 3.092,67 per maand.
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu partijen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van de verzoeken betreffende de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Op deze verzoeken zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Kinderalimentatie
Ontvankelijkheid: wijziging van omstandigheden?
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW), kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De stellingen van de man dat zijn financiële situatie is gewijzigd, dat de vrouw haar verdiencapaciteit onvoldoende benut en dat partijen in onderling overleg de zorgregeling hebben gewijzigd, vormen een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in voormeld wetsartikel, zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek. De rechtbank zal in het hiernavolgende beoordelen of die gewijzigde omstandigheden gevolgen dienen te hebben voor de alimentatieverplichting van de man.
Inhoudelijke beoordeling
1.
Behoefte kinderen
Niet in geschil is dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2021 € 554,- per kind per maand bedroeg, welke bedrag geïndexeerd naar 2022 (afgerond) € 565,- per kind per maand is. De totale behoefte van de kinderen is dus € 1.130,- per maand. De rechtbank zal hierna van deze behoefte uitgaan.
2.
Draagkracht ouders
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen.
De rechtbank volgt in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.020,-). Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.720,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Huidig NBI en draagkracht man
In de echtscheidingsbeschikking van [datum beschikking] 2021 is ten aanzien van de draagkracht berekening van de man overwogen:
“(…) Bij deze feitelijke stand van zaken van het wisselende inkomen van de man in de afgelopen jaren en in de eerstkomende jaren uit meerdere bronnen schieten de standaard rekenprogramma’s en uitgangspunten voor alimentatie berekeningen tekort. De rechtbank zal daarom nu alles afwegende voor de eerstkomende twee jaren gelet op alle bovenstaande financiële gegevens van de man uitgaan van een verdiencapaciteit en een fictief inkomen van € 150.000,- bruto per jaar in loondienst per 1 augustus 2021. De rechtbank beseft dat de man nog zoekt naar geschikt betaald werk in loondienst en/of naar geschikte betaalde opdrachten als [functie] van [bedrijf 1] , maar zolang als en in zoverre als dat niet lukt kan de man de eerstkomende periode zijn op een afzonderlijke betaalrekening geparkeerde ontvangen netto ontslagvergoeding en netto WW inkomsten gebruiken om de op basis van een verdiencapaciteit van € 150.000,- bruto per jaar door de rechtbank nu vast te stellen kinderalimentatie en partneralimentatie te betalen.
De man voert aan dat zijn WW-uitkering per 15 augustus 2022 is beëindigd en dat zijn ontslagvergoeding eveneens per die datum volledig is opgesoupeerd. Vanuit zijn onderneming ‘ [bedrijf 1] ’ ontvangt de man met ingang van 1 januari 2022 een bruto [functie] -salaris van € 4.000,- per maand. Volgens de man is dit het maximale salaris dat hij op het moment aan zichzelf kan uitbetalen. Ter onderbouwing hiervan heeft de man een verklaring gedateerd 2 september 2022 van zijn boekhouder ( [boekhouder] ) overgelegd waarin dit wordt bevestigd:
‘Ik heb mijn cliënt, dhr. [Y] bestuurder van [bedrijf 1] geadviseerd om een maximaal maandelijks bruto salaris van € 4.000 op te nemen. Mijn inziens is een hoger salaris onverantwoord omdat het ook van belang is dat in de onderneming een zeker weerstandsvermogen aanwezig blijft om toekomstige tegenvallers op te kunnen vallen.
Het heeft tevens met de specifieke sector te maken waarin mijn client werkzaam is waardoor er een ruimere buffer wenselijk is.’
De man voert verder aan dat zijn omzet wisselvallig is omdat hij afhankelijk is van de opdrachten die hij binnenhaalt. In 2021 werkte hij 5 dagen per week voor een Spaanse opdrachtgever, maar omdat hij geen toestemming heeft gekregen om met de kinderen naar Spanje te verhuizen – en een verhuizing naar Spanje een vereiste was voor voortzetting van dat contract – is die opdracht beëindigd. De man stelt zijn best te doen om meer opdrachten binnen te halen, maar dat blijkt lastig.
Het voorgaande zorgt er volgens de man voor dat bij de berekening van zijn draagkracht niet meer kan worden uitgegaan van een fictief inkomen van € 150.000 per jaar maar dat moet worden gerekend met het salaris uit zijn B.V. van € 4.000,- per maand.
In reactie hierop wijst de vrouw erop dat de onderneming van de man over substantiële liquide middelen beschikt die op de balans grotendeels zonder nadere toelichting zijn verantwoord als ‘reserves’. Uit de brief van de boekhouder blijkt dat het gaat om weerstandsvermogen, maar onduidelijk is of en waarom zoveel winst in de onderneming moet blijven. Naar de rechtbank begrijpt stelt de vrouw zich dan ook op het standpunt dat de man meer salaris aan zichzelf kan uitkeren. Ook beschikt de man volgens de vrouw nog steeds over enig vermogen.
De rechtbank stelt voorop dat ten tijde van het wijzen van de echtscheidingsbeschikking reeds werd uitgegaan van een fictieve verdiencapaciteit. Het inkomen van de man uit de onderneming werd aangevuld met WW en hij werd geacht dat aan te vullen tot € 150.000 bruto per jaar vanuit zijn ontslagvergoeding. Inmiddels is de WW uitkering geëindigd en heeft de man substantieel ingeteerd op de ontslagvergoeding. In de echtscheidingsbeschikking is in dat kader overwogen dat
“Zodra de man over stel één tot anderhalf jaar merkt dat de bodem van zijn extra betaalrekening van op 17 juni 2021 nog afgerond € 116.800,- in zicht komt en dat hij ondanks alle inspanningen feitelijk dan nog niet in staat is gebleken om weer een inkomen in loondienst of als [functie] te genereren van (zoals ook voorheen bij [bedrijf 2] ) ongeveer € 150.000,- bruto per jaar, kan zijn advocaat de rechtbank vanzelfsprekend om een verlaging van de alimentaties verzoeken. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat daarom niet langer van de man kan worden verwacht dat hij nog steeds ten behoeve van de (partner)alimentatie inteert op zijn vermogen. Dat hij in de afgelopen periode een reserve heeft opgebouwd in de onderneming om toekomstige calamiteiten op te vangen, acht de rechtbank redelijk nu de man hier in Nederland niet langer zijn oorspronkelijke werkzaamheden kan uitoefenen, hetgeen onder meer blijkt uit de toelichting die het UWV heeft gegeven ter onderbouwing van het besluit om de man toestemming te geven om tijdens de periode waarin hij WW ontving een eigen onderneming te beginnen. De man verricht op dit moment allerlei verschillende werkzaamheden waar hij niet specifiek voor is opgeleid, zoals het ontwerpen/maken van 3D animatiebeelden voor games. De kans dat de man periodes van minder inkomsten zal hebben is niet ondenkbaar, dus de redenering dat het verstandig is om een substantieel weerstandsvermogen aan te houden, komt de rechtbank niet onredelijk voor.
De rechtbank gaat derhalve uit van een door de man aan zichzelf uit te keren salaris van
€ 4.000,- bruto per maand. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag van € 2.704,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de man is volgens de formule € 611,- per maand.
Huidig NBI en draagkracht vrouw
In de echtscheidingsbeschikking van [datum beschikking] 2021 is voor de vrouw uitgegaan van een verdiencapaciteit van een fictief inkomen uit loondienst van € 18.000,- per jaar.
Volgens de man heeft de vrouw zich het afgelopen jaar onvoldoende ingespannen om werk te vinden, dan wel een cursus of opleiding te volgen of de Nederlandse taal beter te leren. Ook is de vrouw volgens de man gestopt met het zoeken naar een goedkopere huurwoning. Gelet op haar leeftijd en het feit dat de kinderen schoolgaand zijn en ook wekelijks van woensdag tot donderdag naar school bij de man verblijven bestaat er volgens hem geen beletsel voor de vrouw om te werken. Volgens de man kan daarom van de vrouw worden verlangd dat zij in inkomen genereert van € 36.000,- bruto per jaar.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij stelt dat ze wel degelijk haar best doet om werk te vinden en de Nederlandse én Engelse taal te leren. Daarnaast is zij momenteel bezig met een studie om haar lesbevoegdheid Spaans te behalen. Vanwege haar medische problematiek is het voor de vrouw niet mogelijk ongeschoold (vaak fysiek) werk te doen. Naast de zorg voor haar drie kinderen gaat de prioriteit van de vrouw op dit moment uit naar het afronden van haar opleiding, waarna zij meer kansen heeft op de arbeidsmarkt. Volgens de vrouw moet bij de berekening van haar draagkracht met ingang van 1 januari 2022 nog steeds worden uitgegaan van een fictief inkomen van (thans) € 18.342,-.
Anders dan de man ziet de rechtbank geen reden om op dit moment uit te gaan van een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. Naar het oordeel van rechtbank heeft de vrouw namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de Nederlandse taal noch de Engelse taal voldoende beheerst. Ook volgt zij een opleiding. Gelet hierop gaat de rechtbank bij de berekening van het huidige NBI van de vrouw uit van een fictief inkomen uit loondienst van € 18.342,- per jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
  • kindgebonden budget en AOK (voor 3 kinderen).
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 2.100,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 315,- per maand.
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 926,- per maand.
3.
Zorgkorting
Nu de rechtbank in de procedure betreffende de zorgregeling (zaaknummer C/09/634962) een co-ouderschapsregeling heeft vastgesteld waarbij sprake is van tussen de beide ouders evenredig gedeelde zorg, geldt een percentage van 35. De behoefte van de kinderen is
€ 1.130,- per maand, zodat de zorgkorting een bedrag van € 396,- per maand bedraagt.
4.
Verdeling kosten van de kinderen over de beide ouders
De ouders hebben samen onvoldoende draagkracht om volledig te voorzien in de behoefte van de kinderen. Daarom wordt het tekort van € 204,- (€ 1.130,- minus € 926,-) aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort
(€ 102,-) in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 611 -/- (396 -/- € 102) = € 317,- per maand, zijnde € 158,50 per kind per maand.
5.
Ingangsdatum
De man verzoekt de wijziging van de kinderalimentatie in te laten gaan per datum indiening van het verzoekschrift (8 september 2022). De vrouw daarentegen verzoekt om – gelet op haar financiële situatie – voor de ingangsdatum aansluiting te zoeken bij de beschikkingsdatum.
De rechtbank acht het in de onderhavige situatie (waarin de enige inkomstenbron van de vrouw vooralsnog de partneralimentatie is) redelijk om voor de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie aan te sluiten bij de datum van deze beschikking. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat niet gesteld of gebleken is dat de man niet in staat is geweest om tot die datum de verschuldigde kinderalimentatie te voldoen. Daarnaast is door de vrouw onweersproken gesteld dat de kinderalimentatie een consumptief karakter heeft en door haar volledig is uitgegeven (aan de kinderen).
Partneralimentatie
I.
Primaire verzoek: beëindiging partneralimentatie
Op grond van artikel 1:160 van het BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van de echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de andere partij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de vaststelling dat een gescheiden echtgenoot samenleeft met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in voornoemd artikel, vereist dat tussen de partners een affectieve relatie bestaat van duurzame aard, die meebrengt dat zij met elkaar samenwonen, elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Van een wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding is onder meer sprake indien de samenwonenden hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Het uitgangspunt dient te zijn dat artikel 1:160 BW restrictief wordt uitgelegd. De toepassing van deze bepaling heeft immers tot gevolg dat de betrokkene definitief een aanspraak op levensonderhoud jegens de gewezen echtgenoot verliest.
Door de man wordt gesteld dat de vrouw sinds 2019 een relatie heeft met [naam] . Volgens de man brengen de vrouw en [naam] veel tijd samen door in de woning van de vrouw (elk weekend van vrijdag t/m maandag maar ook regelmatig op doordeweekse dagen) en wordt de vrouw financieel ondersteund door [naam] . De enige bron van inkomen van de vrouw is namelijk de partneralimentatie en daarmee is zij niet in staat haar huidige levensstijl en vaste lasten te financieren.
De vrouw betwist alle aantijgingen en stelt dat zij géén relatie heeft met [naam] . Volgens de vrouw is [naam] een goede vriend van haar, evenals zijn zus.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en het gebrek aan enige nadere onderbouwing door de man van zijn stelling dat de vrouw samenwoont (met [naam] ) als ware zij gehuwd, wijst de rechtbank het verzoek tot beëindiging van de partneralimentatie af.
II.
Subsidiaire verzoek: nihilstelling partneralimentatie
Ontvankelijkheid: wijziging van omstandigheden?
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW, kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Met inachtneming van hetgeen hierover is opgemerkt onder ‘Kinderalimentatie’ en de omstandigheid dat het inkomen van de man aanzienlijk is verminderd, stelt de rechtbank vast dat sprake is een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in voormeld wetsartikel, zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek. De rechtbank zal in het hiernavolgende beoordelen of die gewijzigde omstandigheden gevolgen dienen te hebben voor de alimentatieverplichting van de man.
Inhoudelijke beoordeling

1.Behoefte vrouw

Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de vrouw samenwoont (als ware zij gehuwd) met [naam] , moet voor de behoefte van de vrouw worden aangesloten bij de beschikking van [datum beschikking] 2021 waarin die behoefte is vastgesteld op
€ 4.282,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de vrouw
€ 4.363,36 netto per maand.

2.Aanvullende behoefte vrouw

Op de hiervoor vastgestelde netto behoefte van de vrouw van € 4.363,36 per maand moet haar netto besteedbaar inkomen – dat hiervoor onder ‘Kinderalimentatie’ door de rechtbank is vastgesteld op € 2.100,- per maand – in mindering worden gebracht. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van € 2.263,36 netto per maand.

3.Draagkracht man

De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man – conform hetgeen hierover is overwogen onder ‘Kinderalimentatie’ – uit van een bruto [functie] -salaris van
€ 4.000,- per maand. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.704,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
  • forfait overige eigenaarslasten € 95,-;
  • nominale premie basisverzekering € 172,- per maand;
  • verplicht eigen risico € 385,- per jaar.
De vrouw heeft de door de man opgevoerde maandelijkse hypotheeklast van totaal € 1.935,- (€ 1.600 aflossing en € 335 rente) betwist. De vrouw vindt het allereerst merkwaardig hoe de man het afgelopen jaar zijn nieuwe woning heeft kunnen aanschaffen en daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat de (door de man niet nader onderbouwde woonlasten) onevenredig hoog zijn.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de huidige woonlasten van de man buitensporig hoog zijn gelet op zijn inkomen van € 4.000,- per maand. Het feit dat de man
€ 1.600,- per maand (aan zijn zus) aflost op zijn hypotheek, is een eigen keuze van de man en lijkt overigens ten opzichte van de openstaande hypotheekschuld niet vereist. Met inachtneming hiervan sluit de rechtbank voor de woonlasten van de man aan bij zijn voormalige huur van € 1.544,- per maand waar ook mee gerekend is in de echtscheidingsbeschikking van [datum beschikking] 2021.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%.
De door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt in totaal € 317,- per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de in de beschikking van [datum beschikking] 2021 vastgestelde verblijfskosten van de minderjarige [minderjarige 3] bij de man, te weten per maand € 129,- (2021: € 127,-)
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de huidige draagkracht van de man geen ruimte laat voor het vaststellen van een bedrag aan partneralimentatie voor de vrouw. Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank voor de ingangsdatum van de nihilstelling zal aansluiten bij de datum van onderhavige beschikking. Van de vrouw kan in alle redelijkheid niet worden verwacht dat de partneralimentatie (vooralsnog haar enige inkomstenbron) al per 10 mei 2022 op nihil wordt gesteld. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat niet gesteld of gebleken is dat de man niet in staat is geweest om tot heden de verschuldigde partneralimentatie te voldoen. Daarnaast is door de vrouw onweersproken gesteld dat de partneralimentatie een consumptief karakter heeft en door haar is opgesoupeerd.
Beslissing
De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
[datum beschikking] 2021 – :
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk,
op € 158,50 per kind per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen partneralimentatie op nihil.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2022.